ECLI:NL:RBDHA:2019:6462

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
NL19.9122
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van een besluit inzake asielaanvraag en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M.P.J.W.M. Govers, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Justitie en Veiligheid, die ook zijn rechtsvoorganger omvat. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Turkse nationaliteit, heeft op 13 september 2018 een asielaanvraag ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn is verstreken en dat eiser verweerder op 19 maart 2019 rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Eiser heeft op 18 april 2019 beroep ingesteld, wat niet in geschil is. De rechtbank concludeert dat eiser recht heeft op een dwangsom, die verbeurd is voor het maximale aantal dagen, en oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat door een hogere dan verwachte instroom van asielzoekers en de diverse samenstelling van de asielpopulatie, er achterstanden zijn ontstaan. De rechtbank heeft deze omstandigheden als bijzonder gekwalificeerd en verweerder een termijn van acht weken gegeven om een besluit te nemen. Tevens is bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000.

De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 256. De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.9122

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en
de minister van Justitie en Veiligheid, waaronder mede begrepen diens rechtsvoorganger, verweerder

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak te doen zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Turkse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 13 september 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijk gesteld. Daartegen kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken, dat eiser verweerder op 19 maart 2019 rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat hierna twee weken zijn verstreken voordat eiser op 18 april 2019 beroep heeft ingesteld. Uit het verweerschrift van verweerder van 28 mei 2019 blijkt dat niet in geschil is dat eiser recht heeft op een dwangsom. Op grond van artikel 4:17, eerste en tweede lid, van de Awb wordt een dwangsom verbeurd voor elke dag dat verweerder in gebreke is, met een maximum van 42 dagen en € 1.442. De dwangsom is inmiddels verbeurd voor het maximale aantal dagen. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat, als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend maakt. In bijzondere gevallen of indien de naleving van een wettelijk voorschrift daartoe noopt kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn stellen of een andere voorziening treffen.
5. Verweerder heeft in zijn verweerschrift medegedeeld dat door de hoger dan verwachte instroom en de diverse samenstelling van de asielpopulatie de voorraden in 2018 zijn opgelopen, wat heeft geresulteerd in achterstanden. Door het werven van extra personeel verwacht verweerder deze achterstanden in de loop van 2019 terug te brengen. De onderhavige zaak is slechts één van de vele zaken die hierdoor zijn geraakt. Met betrekking tot bepaling van de nadere termijn heeft verweerder gewezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 2 april 2019 [1] . Verweerder heeft daarmee onderbouwd dat een nadere periode van acht weken noodzakelijk is.
6. De rechtbank is van oordeel dat, vanwege de omstandigheden die verweerder in zijn verweerschrift heeft opgesomd, sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank bepaalt dat verweerder een besluit moet nemen binnen de gevraagde periode van acht weken vanaf de verzending van deze uitspraak, zodat verweerder de gelegenheid krijgt geboden om een eerste en een nader gehoor voor eiser in te plannen.
7. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100 voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak na te leven, met een maximum van € 15.000.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 256 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor van 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- veroordeelt verweerder tot betaling van een dwangsom met het bedrag van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig euro) aan eiser;
 bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit aan eiser bekendmaakt;
 bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100 (honderd euro) aan eiser verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000 (vijftienduizend euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 256 (tweehonderdzesenvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.