Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[eisende partij A] te [plaats] ,
[het notariskantoor]te [plaats] ,
[de B.V.]te [plaats] ,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 14 november 2018 en de daarin genoemde stukken;
- de akte na tussenvonnis aan de zijde van [eisende partij A c.s.] met producties;
- de antwoordakte reactie verjaringsverweer aan de zijde van de Staat met productie.
2.De feiten
3.Het geschil
In de hoofdzaak
Begaclaim-arrest”). [eisende partij A] heeft betoogd dat in zijn geval aanleiding is de schade te vergoeden, nu uit de motivering van het hof van de onschuld van [eisende partij A] is gebleken. De vorderingen onder I, II en III zien daarop. Verder heeft [eisende partij A] aan zijn vordering onder I ten grondslag gelegd dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door informatie over het strafvorderlijk onderzoek aan de media te lekken. Aan de vorderingen onder IV en V hebben het notariskantoor respectievelijk [de B.V.] ten grondslag gelegd dat als gevolg van het onrechtmatig handelen van de Staat jegens [eisende partij A] , zij schade hebben geleden bestaande uit de kosten van [eisende partij A] voor rechtsbijstand die het notariskantoor en [de B.V.] hebben voldaan in de strafprocedure. Die kosten komen voor rekening van de Staat, nu [eisende partij A] ten onrechte is vervolgd, aldus [eisende partij A c.s.]
4.De beoordeling
In de hoofdzaak en het incident
NJ2009/439). Om een schriftelijke mededeling te kunnen kwalificeren als stuitingshandeling, is noodzakelijk dat voor de schuldenaar kenbaar is welke vordering is bedoeld. Daartoe is in elk geval vereist dat de vordering zodanig is omschreven, dat de schuldenaar daaruit kan begrijpen welk recht op nakoming wordt voorbehouden en waartegen hij zich eventueel heeft te verweren (HR 8 oktober 2010, ECLI:NL:2010:BM9615). Bij deze beoordeling kan onder omstandigheden mede betekenis toekomen aan de verdere correspondentie tussen partijen (HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7063).
“Er zijn klanten die vragen of dit nu al eens achter de rug is. Ik heb enorme kosten voor rechtsbijstand moeten maken.”In datzelfde proces-verbaal, één pagina verder, staat als aanvulling op de pleitnota van de raadsman vermeld:
“de hoogte van de strafeis zal te zijner tijd worden meegenomen bij het indienen van een vordering tot schadevergoeding als zijnde een schade verhogend effect”. Nu [eisende partij A] zelf expliciet de kosten van rechtsbijstand heeft benoemd en de raadsman “het schadeverhogende effect” koppelt aan de hoogte van de strafeis, concludeert de rechtbank dat ook de raadsman met name de kosten van rechtsbijstand voor ogen stond en daarmee doelde op een vordering op de voet van artikel 89, 591 en 591a Sv. Dat [eisende partij A] of zijn raadsman met die uitlatingen daarnaast ook een civiele vordering tot vergoeding van schade als in deze procedure gevorderd voor ogen stond, kan daaruit niet ondubbelzinnig worden afgeleid. Vorderingen tot schadeloosstelling op de voet van artikel 89, 591 en 591a Sv kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet tevens worden beschouwd als een van die procedure losstaande mededeling als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het hof Den Haag van 22 februari 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BP8234, nrs. 13.2 e.v., waarin het hof heeft geoordeeld dat een claim in de procedure ex artikel 89 Sv – waarvoor de maatstaf van artikel 3:316 lid 2 BW geldt – niet tevens kan worden beschouwd als een van die procedure losstaande mededeling conform artikel 3:317 BW. Dit arrest is bevestigd door de HR bij arrest van 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5638. Daarom kan aan de uitlatingen zoals opgenomen in het proces-verbaal geen stuitende werking worden toegekend. Om diezelfde reden kan de gevolgde procedure op grond van artikel 89, 591 en 591a Sv evenmin als stuitingshandeling worden aangemerkt (hiervoor onder 4.9 onder 10).
9.64(2,5 punten × tarief € 3.856)