ECLI:NL:RBDHA:2019:2365
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Iraanse vreemdeling op grond van ongeloofwaardigheid van bekering tot het christendom en de gevolgen van een inval door de politie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraanse vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De aanvraag was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat zijn aanvraag gegrond was op relevante omstandigheden. De vreemdeling had aangevoerd dat hij in Iran was bekeerd tot het christendom en dat hij vanwege deze bekering en een inval door de Iraanse politie in zijn woning en werkplaats, gevaar liep bij terugkeer naar Iran.
De rechtbank heeft de argumenten van de vreemdeling beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris de bekering van de vreemdeling ten onrechte ongeloofwaardig had geacht. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de vreemdeling niet voldoende overtuigende verklaringen had afgelegd over zijn bekering en het proces dat daartoe had geleid. De rechtbank heeft ook de omstandigheden van de inval in de woning en werkplaats van de vreemdeling beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet geloofwaardig waren.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, omdat hij niet had aangetoond dat hij een reëel risico liep op ernstige schade bij terugkeer naar Iran. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken.