ECLI:NL:RVS:2018:4232

Raad van State

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
201802017/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • J.J. van Eck
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel en geloofwaardigheid van bekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 26 februari 2018 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 22 november 2017 de aanvraag afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de overwegingen in de uitspraak. Zowel de vreemdeling als de staatssecretaris hebben hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft op 20 december 2018 uitspraak gedaan. De staatssecretaris voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld over de geloofwaardigheid van de vreemdeling, die stelde dat hij zich had bekeerd tot het christendom. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris in zijn nieuwe besluit de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling over zijn bekering in Iran en zijn voortgaande bekering in Nederland opnieuw moet beoordelen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de staatssecretaris kennelijk ongegrond was, terwijl het hoger beroep van de vreemdeling kennelijk gegrond was. De eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, met verbetering van de gronden.

De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep waren gemaakt. De totale kosten werden vastgesteld op € 1.002,00, te wijten aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

201802017/1/V2.
Datum uitspraak: 20 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.    de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2.    [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 26 februari 2018 in zaak nr. NL17.13476 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 26 februari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.H.T. van Boxmeer, advocaat te 's-Hertogenbosch, en de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling en de staatssecretaris hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Hetgeen de staatssecretaris in zijn hogerberoepschrift heeft aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.    Hieruit volgt dat de staatssecretaris in een nieuw besluit moet beoordelen of de door de vreemdeling gestelde bekering tot het christendom, mede gelet op de door de vreemdeling overgelegde documenten en zijn verklaringen over zijn voortgaande en verdiepte bekering in Nederland, geloofwaardig is. De vreemdeling klaagt in zijn grief onder verwijzing naar de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling en de vele door hem overgelegde documenten over zijn voortgaande en verdiepte bekering in Nederland terecht over het afzonderlijke oordeel van de rechtbank over zijn verklaringen over zijn gestelde bekering in Iran. De staatssecretaris moet immers een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verrichten en de verklaringen van de vreemdeling over zijn gestelde bekering in Iran en zijn voortgaande en verdiepte bekering in Nederland sinds 2014 zijn zo nauw verweven, dat zij niet goed afzonderlijk kunnen worden beoordeeld. De staatssecretaris moet zich in het nieuw te nemen besluit daarom ook opnieuw uitlaten over de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling over zijn gestelde bekering in Iran, in het licht bezien van de verklaringen van de vreemdeling over zijn voortgaande en verdiepte bekering in Nederland en de door hem overgelegde documenten, waaronder het rapport van Stichting Gave.
3.    Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk ongegrond en het hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
4.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Bosma
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2018
802.