9.2.De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft verworpen. Wat eiser heeft gesteld over het terugdraaien van het FLO van [E] , doet er niet aan af dat de aanvraag van [E] om toepassing van artikel 39a van het AMAR is afgewezen en dat [E] in dienst van het CLSK is gebleven. Nog afgezien van de vraag of eisers situatie gelijk is aan die van [E] , is eiser in ieder geval gelijk behandeld.
10. Nu de rechtbank van oordeel is dat eisers herbestemming per 1 maart 2006 bij het CLSK tevens inhoudt dat hij is ingedeeld bij het CLSK, is hij per datum van het bestreden besluit 1 niet aan te merken als “een militair van de zeemacht’ als bedoeld in artikel 39a van het AMAR. Artikel 39a is dan ook niet op hem van toepassing, zodat het verzoek om de datum van zijn leeftijdsontslag te vervroegen terecht is afgewezen.
Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is ongegrond.
11. Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder 1 eiser op grond van artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b, van het AMAR met ingang van 27 januari 2016 geschorst in zijn ambt met het voornemen om hem ontslag te verlenen wegens wangedrag. Tevens is met toepassing van artikel 19, eerste lid, van het Inkomstenbesluit militairen (IBM) bepaald dat eenderde gedeelte van eisers inkomen wordt ingehouden gedurende de schorsing.
12. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder 1 de schorsing van eiser met ingang van 27 januari 2016 gehandhaafd.
Verweerder 1 heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser op grond van de in het primaire besluit aangegeven verdenking terecht is geschorst. Kortheidshalve houdt deze verdenking in dat eiser sinds 1 juli 2008 op meerdere momenten onjuiste gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn woonplaats, waardoor hem hogere tegemoetkomingen voor reiskosten, huisvesting en voeding zijn toegekend dan waarop hij recht heeft.
13. Eiser voert aan dat verweerder 1 tijdens de beslissing tot schorsen niet bekend was met de GBA-gegevens van eiser en het niet nodig vond om na te gaan wat de consequenties zijn als een militair geen aanvraag huisvesting heeft ingediend of geen kamer van rijkswege heeft. Verweerder 1 had zonder zich uitgebreid te laten informeren een tunnelvisie waar eiser en zijn gezin emotioneel en financieel gedurende meer dan drie jaren ernstig de dupe van zijn geworden. Het besluit van verweerder 1 om eiser linksom of rechtsom te ontslaan stond zonder goede en zorgvuldige onderbouwing vast. Verder stelt eiser dat andere militairen in gelijke omstandigheden niet zijn geschorst.
14. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
15. Op grond van artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b, van het AMAR kan de militair in zijn ambt worden geschorst wanneer hem is meegedeeld dat hij in aanmerking zal worden gebracht voor ontslag wegens wangedrag als bedoeld in onder meer artikel 39, tweede lid, onderdeel l, van het AMAR.
16. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2020) dient de rechtbank te beoordelen of verweerder 1 bij het nemen van het besluit tot schorsing over voldoende gronden voor het ontslagvoornemen beschikte. Daarbij geldt niet de eis dat die gronden het voorgenomen ontslag ook kunnen dragen. 17. Eiser heeft in een gesprek met de Commandant 336 Squadron op
18 januari 2016 en toen hij werd gehoord door een hoorcommissie onder voorzitterschap van verweerder 1 op 27 januari 2016 toegegeven dat hij sinds zijn terugkomst uit Curaçao in 2006 met zijn gezin in [woonplaats] heeft gewoond. Eiser heeft echter in Peoplesoft opgegeven dat zijn woonadres [adres] te [plaats ] was en dat adres gebruikt voor declaraties inzake dagelijks en niet-dagelijks woon-werkverkeer en als grondslag voor het recht op huisvesting van rijkswege met de daarbij behorende tegemoetkomingen. Verder heeft hij met ingang van 1 september 2015 het adres in [plaats ] als woonadres voor dagelijks woon-werkverkeer gevoerd, terwijl hij aangaf niet dagelijks te reizen tussen [plaats ] en [woonplaats] en dat dit na september 2015 ook steeds minder werd. Een en ander vormt voldoende grond voor een voornemen tot ontslag wegens wangedrag. Eiser heeft immers – door een ander adres op te geven dan zijn werkelijke woonadres – hogere tegemoetkomingen ontvangen voor reizen woon-werkverkeer dan waarop hij recht had. Verweerder 1 was dan ook bevoegd eiser te schorsen.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verweerder 1 in redelijkheid van zijn bevoegdheid om eiser te schorsen gebruik heeft gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor het standpunt van eiser dat verweerder 1 een tunnelvisie had en eiser zonder redelijke grond en – aldus eiser – ‘linksom of rechtsom’ wilde ontslaan. Verweerder 1 hoefde niet eerst een onderzoek te doen naar de gegevens in de basisregistratie personen (BRP) van eiser of ander nader onderzoek te doen, nu eiser zelf reeds had aangegeven dat hij niet woonde in [plaats ] en verweerder 1 op redelijke gronden het vermoeden kon hebben dat eiser had gefraudeerd met tegemoetkomingen. Verweerder 1 heeft daarom in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om eiser te schorsen in zijn ambt.
18. Het betoog van eiser dat verweerder 1 heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat de militairen die betrokken zijn bij de zogenoemde ‘ [plaats ] -constructie’ niet zijn geschorst, slaagt niet. De rechtbank gaat daarop nader in onder punt 31.1 en 31.2.
Gelet daarop heeft verweerder 1 tevens in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid het salaris van eiser met eenderde te korten. Eiser heeft geen gevallen genoemd waarin verweerder 1 in dezelfde omstandigheden als bij eiser, niet is overgaan tot korting op het salaris gedurende de schorsing.
19. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond.
20. Eiser is op 27 januari 2016 door een hoorcommissie onder voorzitterschap van verweerder 1 gehoord over eventueel te nemen maatregelen naar aanleiding van de jegens eiser gerezen verdenkingen. De Commandant 336 Squadron heeft op 3 februari 2016 aangifte tegen eiser gedaan bij de Koninklijke Marechaussee.
21. Bij het primaire besluit 3 heeft verweerder 2 eiser met ingang van 15 augustus 2016 op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het AMAR ontslag verleend wegens het plegen van wangedrag in de dienst.
22. Bij het bestreden besluit 3 heeft verweerder 2, na door eiser gemaakt bezwaar, het ontslag wegens wangedrag gehandhaafd. Daaraan heeft verweerder 2 het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder 2 heeft daarbij vier perioden onderscheiden, waarbij hij de gedragingen van eiser in de eerste, tweede en vierde periode heeft aangemerkt als wangedrag en eisers gedragingen in de derde periode heeft genoemd om het berekenend gedrag van eiser te onderbouwen.
Periode van 1 juli 2008 tot 7 september 2009 (Periode 1)
Eiser heeft bij de aanvang van de plaatsing op 1 maart 2006 op de Vliegbasis [woonplaats] , komende van Curaçao, als zijn woon- en postadres opgegeven [adres] te [woonplaats] . Zijn postadres is daarna altijd onveranderd in [woonplaats] geweest. Eiser heeft op het adres Duinschoten 12/149 te [plaats ] een vakantiewoning in eigendom met een gedoogvergunning voor permanente bewoning. Met ingang van 1 juli 2008 heeft hij zijn woonadres van [woonplaats] naar [plaats ] gewijzigd. Hij heeft daartoe op 2 juli 2008 een ‘verklaring eigen huishouding’ en een aanvraag tegemoetkoming woon-werkverkeer met een reisafstand van 150 kilometer ( [plaats ] - [woonplaats] ) ingediend. Op basis van deze gegevens werd eiser per 1 juli 2008 huisvesting op de Vliegbasis [woonplaats] toegekend. Hij kreeg op basis daarvan een vergoeding voor niet dagelijks reizen tussen [plaats ] en [woonplaats] en vrijstelling van het betalen van een eigen bijdrage voor voeding.
Tijdens de hoorzitting op 27 januari 2016 heeft eiser verklaard dat hij nooit daadwerkelijk een kamer heeft gehad op de vliegbasis [woonplaats] , maar dat hij overnachtte op de [adres] in [woonplaats] . Ook bevestigde hij dat hij bij zijn gezin in [woonplaats] woonde.
Eiser heeft dus onterecht aangegeven dat hij in [plaats ] woonde. De vrijstelling van de eigen bijdrage voor voeding en de tegemoetkoming voor niet dagelijks reizen tussen [plaats ] en [woonplaats] heeft hij daardoor onterecht ontvangen.
Periode van 7 september 2009 tot 1 oktober 2011 (Periode 2)
Eiser heeft met ingang van 7 september 2009 de huisvesting op de Vliegbasis [woonplaats] beëindigd door indiening van het formulier ‘Beëindiging huisvesting van of door Defensie’.
Deze wijziging vond plaats omdat hij er door de administratie op is gewezen dat hij feitelijk geen kamer had op de Vliegbasis [woonplaats] . Op de verklaring heeft hij aangegeven dat hij te [plaats ] woonde. Op basis daarvan ontving hij een tegemoetkoming voor dagelijks reizen tussen [plaats ] en [woonplaats] .
Op 6 januari 2010 veranderde eiser zijn postadres van de [adres] naar de
[adres] in [woonplaats] . Eiser heeft tijdens de hoorzitting op 27 januari 2016 hierover verklaard dat hij samen met zijn gezin is verhuisd. Eiser heeft als zijn woonadres echter [plaats ] ongewijzigd gelaten waardoor eiser de tegemoetkoming voor dagelijks reizen bleef ontvangen.
Eiser heeft dus op 7 september 2009 in het formulier en op 6 januari 2010 in Peoplesoft onterecht aangegeven dat hij op het adres [adres] te [plaats ] woonde, terwijl hij in werkelijkheid in [woonplaats] woonde. Eiser heeft daardoor ten onrechte de tegemoetkoming voor dagelijks reizen tussen [plaats ] en [woonplaats] ontvangen.
Periode van 1 oktober 2011 tot 1 september 2015 (Periode 3)
Op 1 oktober 2011 wijzigde eiser zijn woonadres van [plaats ] naar [adres] 12 te [woonplaats] . De tegemoetkoming voor dagelijks reizen werd hiermee beëindigd, omdat eiser woonde op minder dan 10 kilometer afstand van de vliegbasis. Op 7 november 2011 werd eiser voor vijf maanden gedetacheerd naar [plaats ] voor een simulatoropleiding. Op 14 november 2011 heeft hij een aanvraag huisvesting door defensie ingediend voor huisvesting op het Marine Etablissement Amsterdam (MEA). Daardoor verkreeg eiser een tegemoetkoming voor niet dagelijks reizen tussen [woonplaats] en [plaats ] en kwam hij in aanmerking voor een vrijstelling van het betalen van een eigen bijdrage voor huisvesting en voeding. Na de opleiding stopte de vergoeding die eiser ontving voor niet dagelijks reizen. Hij werkte daarna immers weer in [woonplaats] . Eiser heeft in deze periode dus zijn juiste woonadres, de [adres] 12 te [woonplaats] , opgegeven. Verweerder 2 leidt hieruit niet af dat eiser tot inkeer is gekomen ten aanzien van zijn frauduleus handelen, maar ontleent daaruit de overtuiging dat eisers handelen is ingegeven door financieel gewin gedurende de detachering.
Periode 1 december 2015 tot 1 februari 2016 (Periode 4)
Met ingang van 1 september 2015 heeft eiser zijn woonadres in Peoplesoft gewijzigd van [woonplaats] naar [plaats ] . Hij ontving vanaf dat moment weer een tegemoetkoming voor dagelijks reizen tussen [plaats ] en [woonplaats] . Tijdens het gesprek van 18 januari 2016 met de commandant 336 Squadron heeft hij verklaard dat hij heeft gecarpoold met een burger collega. Op de vraag tijdens de hoorzitting van 27 januari 2016 of er in contact getreden kan worden met deze burger collega om het meerijden te verifiëren heeft eiser eerst aangegeven dat hij dit niet heeft gezegd en vervolgens dat hij het wel heeft gezegd, maar dat dat niet waar was.
Tijdens de hoorzitting op 27 januari 2016 heeft eiser tevens verklaard dat hij vanaf 1 september 2015 in zijn vakantiewoning in [plaats ] is gaan wonen en sindsdien frequent heen en weer is gaan reizen tussen [plaats ] en [woonplaats] , omdat de relatie met zijn echtgenote op dat moment minder goed was. Naar aanleiding van het gesprek op 18 januari 2016 heeft hij zijn woonadres met terugwerkende kracht tot 1 december 2015 gewijzigd in [adres] 12 te [woonplaats] .
Verweerder 2 heeft op grond daarvan in het bestreden besluit 3 geoordeeld dat hij niet buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat eiser in de periode van 1 september 2015 tot 1 december 2015 een onjuist adres heeft opgegeven in Peoplesoft. Echter vanaf 1 december 2015 tot aan de doorvoering van de wijziging naar aanleiding van het gesprek op 18 januari 2016 heeft eiser ten onrechte aanvankelijk in Peoplesoft vermeld, althans ongewijzigd gelaten, dat hij woonde op het adres te [plaats ] , terwijl hij in werkelijkheid woonde in [woonplaats] .
23. Het beroep is gelet op artikel 6:19, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht tegen het bestreden besluit 3a. In dit besluit stelt verweerder 2 zich op het standpunt dat hij op grond van het vonnis van de meervoudige militaire kamer van de rechtbank Gelderland van 8 juli 2019 (ECLI:NL:RBGEL:2019:3238) thans wel met zekerheid kan vaststellen dat eiser ook ten aanzien de periode van 1 september 2015 tot 1 december 2015 ten onrechte in Peoplesoft heeft aangegeven dat hij woonachtig was op het adres [adres] . 24. Bij dit vonnis van de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland van 8 juli 2019 heeft de rechtbank:
- eiser vrijgesproken van de primair ten laste gelegde oplichting.
- eiser vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde ‘anders dan door valsheid in geschrift, opzettelijk niet naar waarheid gegevens verstrekken’.
Daarbij overwoog de militaire kamer:
“Verdachte heeft op 2 juli 2008 een “Verklaring eigen huishouding” ingevuld en ondertekend met opgave van het adres [adres] te [plaats ] , terwijl hij op dat moment nog op het adres [adres] te [woonplaats] stond ingeschreven.
De militaire kamer overweegt dat beslist niet kan worden uitgesloten dat deze enkele onjuiste vermelding reeds het misdrijf van valsheid in geschrift oplevert, nu de “Verklaring eigen huishouding” kan worden aangemerkt als een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen en voorts daadwerkelijk is gebruikt. De militaire kamer merkt daarbij op dat - anders dan de officier van justitie klaarblijkelijk veronderstelt - voor een bewezenverklaring van ‘valsheid in geschrift’ niet nodig is dat ook daadwerkelijk sprake is van financieel voordeel.
Nu aan verdachte ten laste is gelegd dat hij opzettelijk niet naar waarheid gegevens heeft verstrekt “anders dan door valsheid in geschrift”, kan het subsidiair tenlastegelegde niet worden bewezen.”
- eiser ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde verduistering veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf gedurende 50 (vijftig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen,
met bepaling dat deze werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald, te weten dat de veroordeelde zich niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat eiser:
de periode van 1 september 2015 tot 1 december 2015, in Nederland, opzettelijk geldbedragen, geheel of ten dele toebehorende aan het Ministerie van Defensie, en welke geldbedragen verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als op zijn, verdachtes, bankrekening overgemaakte onverschuldigde betalingen voor (ten onrechte) uitgekeerde tegemoetkomingen woon-werkverkeer, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Daarbij overwoog de militaire kamer onder meer:
“De militaire kamer overweegt dat, gelet op artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht, eerste lid, aanhef en onder 2, de verjaringstermijn van het meer subsidiair tenlastegelegde, te weten de verduistering, zes jaren bedraagt. Deze verjaringsperiode is gestuit door het uitbrengen van de dagvaarding op 29 mei 2018. Wat betreft de periode voor 29 mei 2012 is het recht op strafvervolging derhalve vervallen door verjaring. De officier van justitie is daarom partieel niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde feit.”
“Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte was sinds maart 2006 geplaatst op de Vliegbasis [woonplaats] . In de periodes van 13 november 1997 tot 11 juli 2003 stond verdachte ingeschreven op het adres [adres] te [plaats ] . Van 11 juli 2003 tot 7 februari 2006 stond hij ingeschreven op Curaçao. Van 7 februari 2006 tot 13 april 2007 stond hij ingeschreven op het adres [adres] te [plaats ] . Hij stond van 13 april 2007 tot 10 juli 2008 ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie op het adres [adres] te [woonplaats] . Vanaf 10 juli 2008 stond verdachte ingeschreven op het adres [adres] te [plaats ] . Op dat adres stond verdachte ingeschreven tot en met 31 januari 2016.
Verdachte heeft vergoedingen ontvangen wegens dagelijks reizen (de militaire kamer begrijpt: bij wijze van vergoeding voor woon-werkverkeer) over de periodes:
- van 1 juli 2008 tot 1 oktober 2011, dan wel van 7 september 2009 tot en met 1 oktober 2011
- van 1 september 2015 tot januari 2016.
Verdachte heeft op 2 juli 2008 een “Verklaring eigen huishouding” ingevuld en ondertekend, waarin hij heeft vermeld dat hij sedert 1 juli 2008 zelfstandige woonruimte bewoont op het adres [adres] te [plaats ] .”
“Artikel 19 van het Verplaatsingskostenbesluit Defensie, dat de tegemoetkoming in het woon-werkverkeer bij dagelijks reizen regelt, luidt als volgt:
“1. De defensieambtenaar heeft aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van het dagelijks reizen over de afstand tussen de woning en de plaats van tewerkstelling, indien de te reizen afstand meer dan 10 kilometer bedraagt, hij dagelijks reist, en indien hij militair is [de militaire kamer leest hier het woordje “en” ] tevens een eigen huishouding voert. ”
De deskundige, majoor E.A.R.M. Jacobs, heeft ter terechtzitting verklaard dat de tegemoetkoming in de reiskosten weliswaar een forfaitaire vergoeding betreft, maar dat wel degelijk tussen het in het systeem bekende adres en de plaats van tewerkstelling gereisd moet worden.
Het betreft immers een ‘tegemoetkoming’ in de gemaakte kosten voor het reizen tussen woonplaats en plaats van tewerkstelling.
Zoals hierboven opgesomd onder het kopje “De feiten” heeft verdachte vergoedingen ontvangen wegens dagelijks reizen over de periodes:
a. van 1 juli 2008 tot 1 oktober 2011, dan wel van 7 september 2009 tot en met 1 oktober 2011
b. van 1 september 2015 tot januari 2016.
Gelet op de hiervoor onder 2. vermelde gedeeltelijke verjaring tot 29 mei 2012 overweegt de militaire kamer allereerst dat de onder a) bedoelde periode buiten de tenlastelegging valt. Deze periode behoeft geen verdere bespreking.
De militaire kamer overweegt met betrekking tot de onder b) bedoelde periode dat - anders dan de verdachte heeft beweerd - zijn sociale leven zich voornamelijk heeft afgespeeld in en rond [woonplaats] . Op de bankafschriften van verdachte is immers te zien dat er in de periode tussen 1 september 2015 en 1 januari 2016 nagenoeg alleen pintransacties zijn gedaan in (de omgeving van) [woonplaats] . Bovendien wordt in de maanden oktober 2015 tot en met januari 2016 meermalen een bedrag op de rekening gestort met als omschrijving: “Zon en zee bungalow verhuur” waarvan verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat dit telkens verhuuropbrengsten betrof van de woning in [plaats ] .
De militaire kamer concludeert, gezien het bovenstaande, dat verdachte in de periode tussen 1 september 2015 en 31 januari 2016 zeker niet dagelijks reisde tussen [plaats ] en [woonplaats] . Bovendien heeft de militaire kamer op basis van bedoelde bankgegevens de overtuiging dat verdachte zelden tot nooit doordeweeks reisde van zijn woning in [plaats ] naar de vliegbasis, zodat de militaire kamer tot het oordeel komt dat het reizen tussen [plaats ] en [woonplaats] voornamelijk privéreizen betrof en geen woon-werkverkeer. Verdachte wist dit vanzelfsprekend.
Voor zover verdachte in die periode al reisde tussen zijn woning en de vliegbasis, dan was dat doorgaans vanuit zijn woning in [woonplaats] en niet vanuit zijn woning in [plaats ] .
De over het traject [plaats ] - [woonplaats] ontvangen financiële vergoedingen zijn - gelet op het voorgaande - aan te merken als onverschuldigd betaald, terwijl verdachte wist dat hij geen recht had op die ontvangen vergoedingen. Nu deze vergoedingen voortvloeiden uit het Verplaatsingskostenbesluit Defensie, was sprake van een situatie die kan worden aangemerkt als “anders dan door misdrijf” onder zich hebben.
Nu verdachte pas in januari 2016 maatregelen heeft getroffen om deze situatie met terugwerkende kracht tot 1 december 2015 recht te trekken, heeft hij zich de ontvangen vergoedingen tot deze datum geheel of gedeeltelijk wederrechtelijk toegeëigend.
Gelet op het voorgaande komt de militaire kamer tot een bewezenverklaring van verduistering in de periode van 1 september 2015 tot 1 december 2015.”
25. Eiser heeft tegen het strafvonnis van 8 juli 2019 van de militaire kamer van de rechtbank Gelderland geen hoger beroep ingesteld, zodat dit vonnis in rechte vast staat.
26. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.