Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 maart 2017 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
de minister van Defensie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
In het vervallen artikel 136 van het AMAR was de overbrenging van militairen beneden de rang van luitenant ter zee der 3e klasse en van tot de landmacht behorende militairen beneden de rang van tweede-luitenant geregeld. De Wet BOB 1985 kent in artikel 30 een vergelijkbare voorziening, de Wet RP 1985 in artikel 35. De wijziging van bestemming, zoals opgenomen in artikel 20 behelst een vertaling daarvan naar het nieuwe personeelssysteem, waarin bestemming voor groepen van functies centraal staat. Waar in het vervallen artikel 136 overbrenging kon plaatsvinden bij gebleken noodzaak in het belang van de dienst, bij voorkeur met instemming van de militair, is daaraan toegevoegd de mogelijkheid dat de militair op zijn daartoe gedaan verzoek bestemd wordt voor andere groepen van functies. Daarmee wordt uitdrukking gegeven aan het streven om de militair een grotere verantwoordelijkheid te laten dragen voor zijn toekomst. Voorts is gestalte gegeven aan de intentie om de overgang van het ene krijgsmachtdeel naar het andere krijgsmachtdeel mogelijk te maken, zonder formele belemmeringen. In het oude systeem was daarvoor ontslag en een nieuwe aanstelling noodzakelijk. (…) In de voorgestelde bepaling is voorzien in de mogelijkheid deze overgang te realiseren middels een wijziging van de akte van aanstelling op de relevante punten.”
Onderdeel G