ECLI:NL:RBDHA:2019:12744
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuurlijke boete Participatiewet en de beoordeling van grove schuld
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een bijstandsuitkering ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. De eiser had een bestuurlijke boete opgelegd gekregen omdat hij zijn inlichtingenplicht niet was nagekomen. Verweerder stelde dat eiser van 23 september 2017 tot en met 11 maart 2018 inkomsten uit arbeid en stortingen had ontvangen, zonder dit te melden. De boete was vastgesteld op € 2103,40, rekening houdend met eerdere overtredingen van eiser, wat verweerder als grove schuld en recidive beschouwde.
Eiser heeft tegen het besluit van verweerder beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid en dat hij ten onrechte niet was gehoord. De rechtbank oordeelde dat eiser wel degelijk de gelegenheid had gekregen om gehoord te worden, maar dat verweerder niet had aangetoond dat eiser grove schuld had aan het schenden van zijn inlichtingenplicht. De rechtbank concludeerde dat de boete te hoog was vastgesteld en herzag deze naar € 1236,50, rekening houdend met de financiële draagkracht van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het de hoogte van de boete betreft, en droeg verweerder op het betaalde griffierecht te vergoeden.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de bewijsvoering van grove schuld en de rechten van de betrokkenen in het proces. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de rol van de bewindvoerder in dit soort procedures niet kan worden verward met die van een beroepsmatig rechtsbijstandverlener, wat gevolgen heeft voor de proceskostenvergoeding.