ECLI:NL:RVS:2019:3829

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
13 november 2019
Zaaknummer
201902528/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de Belastingdienst/Toeslagen over de vergoeding van proceskosten in een bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 februari 2019. De rechtbank had de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de bewindvoerder van een onderbewindgestelde, die in beroep was gegaan tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen had eerder aan de onderbewindgestelde medegedeeld dat een betalingsregeling verviel. De rechtbank verklaarde het beroep van de bewindvoerder deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond, maar kende wel proceskosten toe aan de bewindvoerder. De Belastingdienst/Toeslagen ging in hoger beroep, stellende dat de bewindvoerder geen derde is die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, en dat er geen kosten in rekening zijn gebracht voor de verleende rechtsbijstand. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 november 2019 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de bewindvoerder in zijn hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van de onderbewindgestelde niet als derde kan worden aangemerkt. De rechtbank had ten onrechte de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. Het hoger beroep werd gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover het de proceskosten betreft.

Uitspraak

201902528/1/A2.
Datum uitspraak: 13 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen, gevestigd te Utrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 februari 2019 in zaken nrs. 18/3511 en 19/1026 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onderbewindgestelde], wonend te [woonplaats],
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [onderbewindgestelde] medegedeeld dat de eerder afgesproken betalingsregeling vervalt.
Bij besluit van 19 juni 2018 (hierna: besluit I) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [onderbewindgestelde] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 13 november 2018 (hierna: besluit II) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar alsnog gegrond verklaard. Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 13 november 2018 (hierna: besluit III) besloten op het verzoek van [onderbewindgestelde] om toekenning van een persoonlijke betalingsregeling.
Bij uitspraak van 26 februari 2019 heeft de rechtbank het door de bewindvoerder van [onderbewindgestelde] daartegen ingestelde beroep, voor zover gericht tegen besluit I en besluit II, niet-ontvankelijk verklaard en voor zover gericht tegen besluit III ongegrond. Voorts heeft de rechtbank de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld tot betaling van de bij de bewindvoerder van [onderbewindgestelde] opgekomen proceskosten ten bedrage van € 1.024,00. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
De bewindvoerder heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2019, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.V. van de Werken en mr. D.W.L.M. van Veldhuizen, is verschenen.
Overwegingen
1.    De rechtbank heeft het beroep dat is ingesteld door de bewindvoerder van [onderbewindgestelde] deels niet-ontvankelijk verklaard omdat de Belastingdienst/Toeslagen hangende het beroep het ingediende bezwaar alsnog gegrond heeft verklaard, waardoor geen belang meer bestaat bij de beoordeling van het beroep tegen besluit I en besluit II. In dat kader heeft de rechtbank de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld tot vergoeding van de bij [onderbewindgestelde] opgekomen proceskosten ten bedrage van € 1.024,00 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het gaat hierbij om de door de bewindvoerder verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft daarbij één punt toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift en één punt voor het indienen van het beroepschrift.
2.    De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld in betaling van de bij [onderbewindgestelde] opgekomen proceskosten. Volgens de dienst is er geen sprake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand aangezien het verlenen van rechtsbijstand door een bewindvoerder tot zijn reguliere werkzaamheden behoort waarvoor hij een jaarlijkse vergoeding ontvangt. Bovendien is volgens de Belastingdienst/Toeslagen niet gebleken dat de bewindvoerder bij [onderbewindgestelde] kosten in rekening heeft gebracht voor de verleende rechtsbijstand. Ten slotte voert de dienst aan dat in de bezwaarprocedure geen verzoek om vergoeding van proceskosten is gedaan.
2.1.    De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat het verrichten van de proceshandelingen niet tot zijn normale taken behoort. In dat kader wijst hij op de omschrijving van de taken van een bewindvoerder zoals vermeld op de website www.rechtspraak.nl. De rechtbank heeft volgens hem dan ook terecht geoordeeld dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand die voor vergoeding in aanmerking komt.
2.2.    De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.3.    In de uitspraak van de rechtbank is vermeld dat de te vergoeden kosten bestaan uit de door de bewindvoerder van [onderbewindgestelde] verrichte proceshandelingen. Op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in samenhang gelezen met artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, komen de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking. De vraag is of een bewindvoerder kan worden aangemerkt als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleend.
2.4.    Bij beschikking van 11 januari 2017 zijn de goederen van [onderbewindgestelde] onder bewind gesteld. Op grond van artikel 1:438 van het Burgerlijk Wetboek komt tijdens het bewind het beheer over de onder bewind staande goederen niet toe aan de rechthebbende maar aan de bewindvoerder. In artikel 8:21, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat natuurlijke personen die onbekwaam zijn om in rechte te staan, in het geding worden vertegenwoordigd door hun vertegenwoordigers naar burgerlijk recht. Hieruit volgt dat het optreden als wettelijk vertegenwoordiger in een geding een taak is van een bewindvoerder die rechtstreeks voortvloeit uit de wet. Dat deze taak niet is genoemd op www.rechtspraak.nl doet daar niet aan af. Bovendien is de daar opgenomen opsomming van taken blijkens de woorden ‘onder meer’ niet uitputtend bedoeld.
Het voorgaande leidt er toe dat [wederpartij] als de bewindvoerder van [onderbewindgestelde] bevoegd was om beroep in te stellen tegen het besluit omtrent de betalingsregeling. [wederpartij] is daarmee in zijn hoedanigheid als bewindvoerder partij in het geding (vergelijk de uitspraak van de Hoge Raad van 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525). Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld kan hij dan ook niet als een derde worden aangemerkt als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Hieruit volgt dat de rechtbank de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte heeft veroordeeld in betaling van de proceskosten van de bewindvoerder van [onderbewindgestelde]. Het betoog slaagt.
3.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de Belastingdienst/Toeslagen is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de bewindvoerder van [onderbewindgestelde] voor een bedrag van € 1.024,00.
4.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 februari 2019 in zaken nrs. 18/3511 en 19/1026, voor zover de Belastingdienst/Toeslagen is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de bewindvoerder van [onderbewindgestelde] voor een bedrag van € 1.024,00.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Donner-Haan
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2019
674.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:21
1. Natuurlijke personen, onbekwaam om in rechte te staan, worden in het geding vertegenwoordigd door hun vertegenwoordigers naar burgerlijk recht. De wettelijke vertegenwoordiger behoeft niet de machtiging van de kantonrechter, bedoeld in artikel 349 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
[…]
Artikel 8:75
1. De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. […]
Besluit proceskosten bestuursrecht
Artikel 1
1. Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
[..]
Burgerlijk Wetboek
Artikel 1:431
1. Indien een meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,
kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren. Onder aan de meerderjarige toebehorende goederen zijn in deze titel begrepen goederen die behoren tot zijn huwelijksgemeenschap of gemeenschap van geregistreerd partnerschap en die niet uitsluitend onder het bestuur van zijn echtgenoot dan wel geregistreerd partner staan.
[…]
Artikel 1:438
1. Tijdens het bewind komt het beheer over de onder bewind staande goederen niet toe aan de rechthebbende maar aan de bewindvoerder.
2. Tijdens het bewind kan de rechthebbende slechts met medewerking van de bewindvoerder of, indien deze weigerachtig is, met machtiging van de kantonrechter over de onder het bewind staande goederen beschikken.