ECLI:NL:RBDHA:2019:12137

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
NL19.22601
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Beoordeling van verantwoordelijkheidskwesties en medische zorg in Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 november 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Libische nationaliteit bezittende persoon, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat hij als kwetsbaar persoon moet worden aangemerkt vanwege zijn medische aandoening, hemofilie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris het eerste besluit heeft ingetrokken en een nieuw besluit heeft genomen, maar dat het beroep tegen het eerste besluit niet was ingetrokken. De rechtbank verklaart het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk, omdat dit besluit is vervangen door het tweede besluit. De rechtbank heeft vervolgens de inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het tweede besluit uitgevoerd.

Eiser heeft betoogd dat er in Italië geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zijn en dat Nederland op grond van solidariteit verplicht is om asielzoekers over te nemen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er structurele tekortkomingen zijn in de Italiaanse asielprocedure en dat Italië in staat is om zijn asielaanvraag te behandelen volgens de geldende Europese richtlijnen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.22601

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2019 (bestreden besluit I) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 26 september 2019 heeft verweerder eiser geïnformeerd dat het bestreden besluit zal worden ingetrokken en dat er opnieuw op de aanvraag zal worden beslist.
Verweerder heeft vervolgens op 8 oktober 2019 een nieuw besluit genomen (bestreden besluit II), daarbij is eisers asielaanvraag ook niet in behandeling genomen. Het beroep richt zich op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb [1] mede tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.22602, plaatsgevonden op 23 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G. Ahmed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Libische nationaliteit te bezitten. Eiser heeft op 24 maart 2019 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Uit onderzoek in Eurodac blijkt dat eiser eerder in Italië een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft bij Italië een verzoek om overname gedaan en de Italiaanse autoriteiten hebben dit verzoek aanvaard [2] . Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser bij besluit van 24 september 2019 niet in behandeling genomen [3] , omdat Italië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling hiervan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Het beroep gericht tegen bestreden besluit I
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder bestreden besluit I heeft ingetrokken omdat eisers zienswijze dit besluit heeft gekruist, waardoor verweerder niet in is gegaan op wat daarin is aangevoerd. Verweerder heeft bestreden besluit I vervangen door bestreden besluit II, hierbij is de zienswijze wel betrokken.
4. Het beroep, voor zover dat is gericht tegen bestreden besluit I, is niet ingetrokken. Omdat dat besluit is vervangen door bestreden besluit II, heeft eiser geen procesbelang meer bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep voor zover gericht tegen dat besluit. De rechtbank zal daarom het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren. Verweerder heeft zich ter zitting wel bereid verklaard om proceskosten te vergoeden. De rechtbank verwijst daarvoor naar rechtsoverweging 15.
Het beroep gericht tegen bestreden besluit II
5. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Op 26 september 2019 heeft verweerder reeds aangegeven dat bestreden besluit I ingetrokken zou worden en de rechtbank heeft onder 3 vastgesteld dat bestreden besluit II dient ter vervanging van dat besluit. Dat dit abusievelijk niet expliciet in het dictum van bestreden besluit II is vermeld, zoals door verweerder bij brief van 15 oktober 2019 ook is opgemerkt, kan daar niet aan af doen. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in de stelling dat er in dit geval geen toepassing gegeven kan worden aan artikel 6:19 van de Awb. Bovendien is gesteld noch gebleken dat eiser geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen bestreden besluit II.
6. Eiser heeft in het gehandhaafde en op 21 oktober 2019 nader aangevulde beroep het volgende aangevoerd. Hij stelt dat ten aanzien van Italië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en wijst daarbij op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem [4] . Eiser stelt verder dat hij als kwetsbaar persoon in de zin van het arrest Tarakhel [5] moet worden aangemerkt omdat hij lijdt aan hemofilie. Hij wijst op uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Rotterdam [6] en ’s-Hertogenbosch [7] , en stelt dat het bestreden besluit moet worden vernietigd nu verweerder in zijn geval niet om individuele garanties heeft verzocht. Tot slot stelt eiser dat Duitsland en Frankrijk de facto de Dublinverordening hebben opgeheven door onverplicht een groot aantal asielzoekers over te nemen van Italië. Hij stelt dat Nederland op grond van het Europees solidariteitsbeginsel gehouden is dit voorbeeld te volgen.
7. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van
Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om
aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan en dat in Italië sprake is van aan het
systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die
ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat eiser daar een reëel
risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM [8] en artikel 4 van het Handvest [9] .
8. De Afdeling [10] heeft in de uitspraak van 19 december 2018 [11] geoordeeld dat, hoewel
de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde
tekortkomingen kennen, verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten
aanzien van Italië nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In
recente uitspraken van 12 juni 2019 [12] , 27 juni 2019 [13] en 22 augustus 2019 [14] heeft de
Afdeling dit oordeel bevestigd. De informatie waar eiser in zijn zienswijze op heeft gewezen schetst geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië dan de informatie waarop de Afdeling zich in de eerder genoemde uitspraken heeft gebaseerd. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van de opvangvoorzieningen in Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
9. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat er in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Eiser heeft nooit een verzoek om internationale bescherming in Italië ingediend en kan dit dan ook niet onderbouwen met eigen ervaringen. Zijn beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, kan daarom evenmin slagen, nu het daarin ging om een vreemdeling die de opvang zonder toestemming van de Italiaanse autoriteiten had verlaten en daardoor mogelijk geen recht meer had op opvang. Die situatie is niet vergelijkbaar met die van eiser. Verweerder mag er op grond van het claimakkoord bovendien van uitgaan dat Italië eisers asielaanvraag zal behandelen volgens de geldende Europese richtlijnen [15] . Indien eiser meent dat de Italiaanse autoriteiten in strijd handelen met deze richtlijnen en de waarborgen die hieruit voortvloeien, dient hij hierover te klagen bij de desbetreffende autoriteiten.
10. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij, zonder het verkrijgen van
aanvullende garanties, in Italië geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen
krijgen waardoor een uitzondering gemaakt zou moeten worden op het interstatelijk
vertrouwensbeginsel zoals voortvloeit uit het arrest Tarakhel. Uit de medische stukken die hij ter onderbouwing van zijn medische problematiek (hemofilie) heeft overgelegd, blijkt niet dat hij onder specialistische behandeling staat of deze behoeft. Als uitgangspunt geldt dat Italië dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland en daarom in staat moet worden geacht de medische klachten van eiser goed te kunnen behandelen. Zoals verweerder ter zitting nogmaals heeft benadrukt, kan er op grond van artikel 32 van de Dublinverordening bovendien een uitwisseling van medische gegevens plaatsvinden tussen Nederland en Italië indien eiser daarvoor toestemming geeft, zodat de Italiaanse autoriteiten voor de overdracht over zijn bijzondere medische behoeften worden geïnformeerd. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat in het geval van eiser, anders dan voor de vreemdelingen in het arrest Tarakhel en in de door eiser aangehaalde uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Rotterdam en ’s-Hertogenbosch, geen aanvullende garanties van de Italiaanse autoriteiten nodig zijn.
11. De omstandigheid dat Frankrijk en Duitsland asielzoekers overnemen van Italië maakt niet dat de Dublinverordening buiten werking wordt gesteld, zoals door eiser wel is betoogd. Eiser is van mening dat Nederland dit voorbeeld moet volgen uit solidariteit, maar op geen enkele wijze is Nederland gehouden om dit te doen.
12. In hetgeen eiser heeft aangevoerd heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Proceskosten bestreden besluit I
15. Eiser heeft aanspraak op vergoeding van zijn proceskosten, zoals reeds onder overweging 4 werd vermeld. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
 verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit II ongegrond;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1.024 (duizendvierentwintig euro) te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht
2.op grond van artikel 12, tweede lid, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening)
3.op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
4.Uitspraak van 21 mei 2019, zaaknummer NL19.7834
5.De uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12
6.Uitspraak van 10 oktober 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:10912
7.Uitspraak van 10 oktober 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:10610
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
9.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
10.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
15.De Terugkeerrichtlijn, de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn