ECLI:NL:RBDHA:2019:10433

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
6 oktober 2019
Zaaknummer
NL19.20962
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 24 april 2019 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, waarin werd gesteld dat Italië verantwoordelijk was voor de asielaanvraag. Tijdens de zitting op 19 september 2019 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht, waarbij hij onder andere verwees naar recente rapporten die zouden aantonen dat Italië niet langer aan de zorgplicht voldeed.

De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel er tekortkomingen in de Italiaanse asielprocedure zijn vastgesteld, deze niet voldoende zijn om te concluderen dat Italië niet langer kan worden vertrouwd. De rechtbank heeft bevestigd dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de informatie uit de rapporten geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Italië. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn medische problemen niet naar Italië kan worden overgedragen. Bovendien is de wens van eiser om aangifte te doen van mensenhandel niet voldoende om de overdracht aan Italië te blokkeren, aangezien er geen bewijs is dat hij in Italië geen aangifte kan doen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.20962

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. M.P. Ufkes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E.P. Pijnenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.20963, plaatsgevonden op 19 september 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. N.A.P. Heesterbeek, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.K. Umar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] . Eiser heeft op 24 april 2019 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Uit onderzoek in Eurodac blijkt dat eiser eerder in Italië een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen [1] , omdat Italië op grond van de Dublinverordening [2] verantwoordelijk is voor de behandeling hiervan. Verweerder heeft bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
3. Eiser heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat ten aanzien van Italië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ter onderbouwing hiervan wijst eiser op een aantal recente rapporten [3] . Verder stelt hij dat voor zijn medische problemen in Italië onvoldoende voorzieningen waren. Eiser wenst in Nederland aangifte te doen van mensenhandel.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet is in geschil dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Wel is in geschil of verweerder de behandeling van de asielaanvraag met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken omdat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraken van onder andere 19 december 2018 [4] , 8 april 2019 [5] , 29 april 2019 [6] , 12 juni 2019 [7] en 22 augustus 2019 [8] bevestigd dat verweerder ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan en dat asielzoekers in Italië toegang zullen krijgen tot adequate zorg en opvang.
6. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat de informatie in de door eisers aangehaalde rapporten geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Italië. Weliswaar bevestigen deze rapporten dat sprake is van tekortkomingen, maar ze bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië op grond waarvan overdracht aan Italië zonder meer in strijd is met artikel 3 van het EVRM [9] . Het in beroep genoemde rapport van SFH/OSAR [10] van 8 mei 2019 is in verschillende beroepsprocedures bij de rechtbank beoordeeld en indirect heeft ook de Afdeling zich hierover uitgelaten in haar uitspraak van 24 juli 2019 [11] . Naar het oordeel van de rechtbank kan de informatie uit dit rapport evenmin tot de conclusie leiden dat in Italië sprake is van structurele verslechtering van de opvangomstandigheden. De stelling van eiser ter zitting dat de tekortkomingen blijven voortduren, maakt niet dat nu niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
7. Verweerder heeft het persoonlijk relaas van eiser betrokken in zijn beoordeling. De stelling van eiser dat de medische voorzieningen voor hem onvoldoende waren, heeft eiser niet onderbouwd. Eiser heeft ook niet onderbouwd de enkele stelling dat hij thans medische klachten heeft en hiervoor wordt behandeld. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij (vanwege zijn medische problemen) niet aan Italië kan worden overgedragen. Terecht heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser zich bij voorkomende problemen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen kan wenden tot de aangewezen (hogere) Italiaanse autoriteiten. Niet gebleken is dat die eiser niet kunnen of willen helpen.
Aangifte mensenhandel
8. Tot slot staat ter beantwoording de vraag of de wens van eiser tot het doen van aangifte mensenhandel aan de voorgenomen overdracht aan Italië in de weg staat. Verweerder is, gelet op de aard van het bestreden besluit, niet gehouden ambtshalve bij haar beoordeling van de asielaanvraag te betrekken of eiser in aanmerking komt voor een reguliere vergunning [12] . Bovendien volgt uit paragraaf B8/3.1 van de Vc [13] dat pas sprake kan zijn van het verlenen van een verblijfstitel op grond van een aangifte van mensenhandel als de daadwerkelijke aangifte door de politie of de marechaussee aan verweerder is toegezonden. In dit geval is daarvan geen sprake. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2018 [14] . De omstandigheid dat eiser stelt het slachtoffer te zijn van mensenhandel maakt de voorgenomen overdracht niet onrechtmatig. Nu eiser niet heeft onderbouwd dat het voor hem niet mogelijk is in Italië aangifte van mensenhandel te doen, mag verweerder ook in dit opzicht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Slotsom
9. Verweerder heeft in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De aanvraag is terecht niet in behandeling genomen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
2.Verordening (EU) nr. 604/2013
3.USDOS (US Department of State), Annual report on human rights in 2018, 13 maart 2019; SFH (Schweizerische Flüchtlingshilfe), Aktuelle Situation für Asylsuchende in Italien Auskunft Bereich Recht, 8 mei 2019
9.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
10.Organisation Suisse d’aide aux réfugiés
12.Artikel 3.6a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000
13.Vreemdelingencirculaire 2000
14.JV 2019/43