7.3.Ten aanzien van eisers subsidiaire standpunt is de rechtbank van oordeel dat eiser (procedureel) rechtmatig verblijf heeft verkregen door de ingediende aanvraag van 11 juni 2018. Eiser heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op die aanvraag. Dit houdt in dat de bewaring vanaf 11 juni 2018 niet meer kon voortduren op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Er had een categoriewijziging moeten plaatsvinden naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Dat is niet gebeurd. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS, onder meer de uitspraak van 4 oktober 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BT7120), maakt het uitblijven van een categoriewijziging de voortzetting van de bewaring onrechtmatig, indien de met de voortzetting van de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Van een dergelijke onevenwichtigheid is in dit geval geen sprake. Eiser is immers niet in zijn belangen geschaad. Gelet op wat hierna wordt geoordeeld in rechtsoverweging 10, zijn er voldoende gronden die de maatregel kunnen dragen. Verder duurt de bewaring nog geen vier weken voort, waardoor de in artikel 59, vierde lid, van de Vw genoemde termijn nog niet is overschreden. De belangenafweging valt daarom nu in het voordeel van verweerder uit. 8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
9. Eiser voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn. De grond onder 3b is onjuist. Hij is al ruime tijd in Nederland en het enkele feit dat hij geen rechtmatig verblijf had, is onvoldoende voor de conclusie dat hij zich heeft onttrokken aan toezicht. Over de grond onder 3c stelt eiser dat hij met een visum naar Nederland is gekomen en nooit een besluit heeft gehad dat hij Nederland moest verlaten. Over de grond onder 3d voert eiser aan dat hij weliswaar in het verleden een onjuiste naam heeft opgegeven, maar voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring heeft hij zijn juiste personalia gegeven. Ook heeft hij zijn vriendin de opdracht gegeven zijn paspoort te komen brengen. Dat zij dit tot op heden niet heeft gedaan, kan eiser niet worden aangerekend. Over de grond onder 4d voert eiser aan dat zijn vriendin een volledige baan heeft en daarom kon voorzien in het levensonderhoud van het hele gezin. Over de grond onder 4e voert eiser aan dat uit het dossier niet blijkt dat eiser ergens voor is veroordeeld. Verder is niet getoetst of de gestelde antecedenten daadwerkelijk een actueel belang hebben voor de Nederlandse samenleving.
10. Over de gronden onder 3b en 3c overweegt de rechtbank dat eiser met een visum is ingereisd en bekend was met de termijn waarop hij Nederland weer moest verlaten. Eiser heeft Nederland niet verlaten en heeft vervolgens geen melding gemaakt bij de korpschef van zijn onrechtmatige verblijf in Nederland. Eiser is ruim veertien jaar onrechtmatig in Nederland. Over de grond onder 3d overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat eiser alles heeft gedaan wat in zijn macht ligt om aan zijn paspoort te komen. De verantwoordelijkheid voor het nog niet hebben overgelegd van zijn paspoort ligt bij eiser en niet bij zijn vriendin. De enkele omstandigheid dat hij nu naar eigen zeggen zijn juiste personalia heeft opgegeven, is onvoldoende om daarvan uit te gaan. De zware gronden zijn dan ook terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd en deze kunnen de maatregel al dragen. Wat eiser aanvoert over de gronden onder 4d en 4e behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, omdat zijn kinderen van hem afhankelijk zijn en hem heel erg missen. Eiser mag zijn aanvraag in Nederland afwachten en kan gedurende die tijd bij zijn vriendin en kinderen verblijven.
12. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het
standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi).
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Dat eiser zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning in Nederland mag afwachten, betekent niet dat hij niet in bewaring kan worden gesteld. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder zo spoedig mogelijk op de aanvraag beslist, zodat de bewaring niet onnodig lang zal voortduren. De rechtbank verwijst verder naar wat hiervoor in rechtsoverweging 7.2 is overwogen over de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en de kinderen. Hoewel het invoelbaar is dat de kinderen hun vader missen, maakt dat nog niet dat verweerder met een lichter middel had moeten volstaan. Eiser is al ruim veertien jaar ondergedoken en heeft nooit een poging gedaan zijn verblijf te legaliseren. Verder heeft eiser in het verleden aliassen gebruikt en heeft hij in het gehoor voor de oplegging van de maatregel van bewaring van 15 mei 2018 verklaard dat hij niet terug wil naar Suriname. De enkele omstandigheid dat eiser bij zijn vriendin kan verblijven, is daarom onvoldoende om ervan uit te gaan dat eiser zich beschikbaar zal houden voor verweerder als de uitzetting gerealiseerd kan worden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.