ECLI:NL:RBDHA:2018:6960

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1340
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van 24-uursopvang voor vreemdelingen na maximale termijn en toepassing van buitenwettelijk beleid

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. Sprakel, heeft bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn 24-uursopvang op grond van het Programma Vreemdelingen. Verweerder heeft het bezwaar op 20 februari 2018 kennelijk ongegrond verklaard, waarna eiser beroep heeft ingesteld. De rechtbank ontving het beroepschrift op 23 februari 2018 en heeft op 27 maart 2018 de zitting gehouden, waarbij eiser werd bijgestaan door mr. W.G. Fischer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat hij gedurende maximaal 12 maanden 24-uursopvang heeft genoten. Verweerder heeft de opvang beëindigd omdat eiser de maximale termijn had bereikt. Eiser betoogde dat hij ten onrechte was overgeplaatst naar de Bed-bad-broodvoorziening (BBB) en dat verweerder had moeten onderzoeken of hij kon doorstromen naar begeleid wonen. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de opvang op basis van het Programma Vreemdelingen maximaal 12 maanden kan duren.

Daarnaast heeft eiser verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank concludeert dat verweerder het beleid consistent heeft toegepast en dat er geen aanleiding was voor een hoorzitting. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1340
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 4 mei 2018 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , eiser
(gemachtigde mr. J. Sprakel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde mr. E.T. ‘t Jong).

Procesverloop

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de feitelijke handeling van verweerder, die daarin bestaat dat de hem op grond van het Programma Vreemdelingen geboden 24-uursopvang in de [locatie] is beëindigd. Met het besluit van 20 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Op 23 februari 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2018, waar de zaken AMS 18/2469, AMS 18/2474, AWB 18/793, AWB 18/1061 en AWB 18/1340 gevoegd zijn behandeld. Eiser is vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de gevoegde zaken weer gesplitst.

Overwegingen

Onderwerp van de procedure
Eiser heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft van [datum] tot [datum] en van [datum] tot [datum] 24-uursopvang genoten in de [locatie] . In de tussenliggende periode verbleef eiser bij het Medisch Opvangproject Ongedocumenteerden (MOO). Vanaf 20 november 2017 verblijft eiser in de 24-uurs BBB. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de feitelijke handeling de 24-uursopvang in de [locatie] te beëindigen.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser tegen de feitelijke handeling kennelijk ongegrond verklaard, omdat eiser al gedurende de maximale 12 maanden 24-uursopvang in [locatie] heeft genoten. Op grond van het Programma Vreemdelingen is 24-uursopvang in de BBB daarom volgens verweerder het maximale waarvoor eiser in aanmerking kan komen.
Eiser stelt in beroep dat hij na ommekomst van de periode van een jaar ten onrechte overgeplaatst is naar de BBB. Volgens eiser had verweerder moeten onderzoeken of hij kan doorstromen naar begeleid wonen van het Leger des Heils of een andere reguliere zorgaanbieder. Eiser heeft daarbij verwezen naar het ‘Jaarplan 2017 vreemdelingenbeleid’ dat op 16 februari 2017 naar de leden van de Commissie Algemene Zaken is gestuurd.
Beoordeling door de rechtbank
Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft daartoe op 6 februari 2018 een verklaring overgelegd, waarin hij heeft aangegeven dat hij geen vermogen heeft, noch in Nederland, noch in het buitenland en dat hij in Nederland niet over een geldige verblijfsstatus beschikt, waardoor het hem niet is toegestaan om in Nederland te werken of om een sociale uitkering te ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat eiser, gelet op de door hem overgelegde verklaring, aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om in staat te zijn het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt dan ook, waardoor eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen voor de behandeling van zijn beroep.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de uitspraken van 26 november 2015 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Centrale Raad van Beroep (Raad) [1] volgt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verantwoordelijk is voor de opvang van niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Daarnaast biedt verweerder, ondanks dat daartoe geen wettelijke verplichting of specifieke publiekrechtelijke bevoegdheid bestaat, opvang aan niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen op grond van het Programma Vreemdelingen. Op grond van dit buitenwettelijke beleid biedt verweerder 24-uursopvang in de [locatie] gedurende maximaal 12 maanden en (24-uurs)opvang in de BBB zonder maximale duur. Omdat sprake is van buitenwettelijk, begunstigend beleid, wordt volgens vaste rechtspraak van de Raad [2] , de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als gegeven aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of dat beleid op consistente wijze is toegepast.
5.2.
De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting toegelicht dat het bij het begeleid wonen, zoals dat wordt genoemd op pagina 5 van het ‘Jaarplan 2017 voor vreemdelingenbeleid’, gaat om de 24-uursopvang gedurende de eerste 12 maanden op grond van het Programma Vreemdelingen. Dit wordt uitgevoerd door partners als het Leger des Heils en HVO en betreft geen zorg. De rechtbank acht deze uitleg niet onredelijk.
5.3.
Verweerder heeft de 24-uursopvang van eiser in de [locatie] conform het Programma Vreemdelingen na 12 maanden beëindigd en eiser, de GGD-indicatie van [datum] in acht nemend, in de 24-uurs BBB geplaatst. Niet is gebleken van concrete feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat verweerder dit beleid inconsistent toepast. De grond slaagt niet.
6. Eiser heeft op de zitting aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen hoorzitting heeft gehouden. Op grond van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht kan onder andere van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen hoefde verweerder in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding te zien voor de conclusie dat een hoorzitting tot een ander standpunt zou kunnen leiden.
Conclusie
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EKS
D:
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.