Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2018 in de zaak tussen
[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
De afwijzing van eiser betreft voorts een standaard motivering, welke op vermoedens is gericht. Verweerder heeft geen enkel onderzoek verricht. De aannames van verweerder zijn onzorgvuldig tot stand gekomen en niet gemotiveerd. Eiser heeft een sterke sociale binding met zijn land van herkomst. Alle vrienden en kennissen van eiser verblijven in het land van herkomst. Eiser heeft sinds zijn geboorte altijd in Turkije gewoond. Hij spreekt de Nederlandse taal niet en heeft buiten zijn vriendin geen band met Nederland. Het is eiser derhalve volstrekt onduidelijk waarom terugkeer naar het land van herkomst niet zou zijn gewaarborgd.
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder de feiten onjuist heeft gewogen en ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat niet is gebleken van een wezenlijke sociale en economische binding met Turkije. Eiser wil slechts zijn vriendin tijdelijk ondersteunen in een moeilijke periode.
Eiser wordt niet gevolgd in zijn betoog - onder verwijzing naar de uitspraken van de rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Den Bosch, van 29 oktober 2007 (ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0778) en de rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Groningen, van 3 april 2009 (ECLI:NL:RBSGR:2009:BI1740), dat een geringe sociale en economische binding op zichzelf geen sterke omstandigheid vormt op grond waarvan kan worden aangenomen dat het niet aannemelijk is dat de aanvrager tijdig naar het land van herkomst terugkeert. De genoemde uitspraken dateren van voor de invoering van de Visumcode en uit artikel 14, eerste lid, aanhef en onder d, juncto artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode volgt dat een visum wordt geweigerd als de betrokkene het voornemen om tijdig terug te keren niet aannemelijk kan maken. Daarbij is van belang dat uit Bijlage II onder B van de Visumcode blijkt dat (een sterke) sociale en economische binding een goede indicatie is van het voornemen van de betrokkene om tijdig terug te keren.