ECLI:NL:RBSGR:2009:BI1740

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 08/35111
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering visum kort verblijf op basis van sociale en economische binding

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 3 april 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een visum voor kort verblijf aan eiseres, die een aanvraag had ingediend op 10 juni 2008. De Minister van Buitenlandse Zaken had de aanvraag op 17 juli 2008 afgewezen, met als reden dat niet aannemelijk was dat eiseres tijdig naar China zou terugkeren. De rechtbank oordeelde dat de enkele omstandigheid dat eiseres ongehuwd is en geen kinderen heeft, onvoldoende is om te concluderen dat zij niet tijdig zou terugkeren. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van nevenzittingsplaatsen die een vergelijkbare situatie behandelden, waarin werd gesteld dat een geringe sociale of economische binding met het land van herkomst op zich geen sterke reden is om aan te nemen dat een aanvrager niet terugkeert.

De rechtbank oordeelde verder dat de Minister een onjuiste uitleg had gegeven van het begrip openbare orde, door te stellen dat er bezwaren bestonden tegen de afgifte van het visum in het belang van de openbare orde, enkel omdat er twijfels waren over het verblijfsdoel. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de Minister een nieuw besluit moest nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de overwegingen in deze uitspraak. Eiseres had ook recht op terugbetaling van het griffierecht van € 145,00. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de sociale en economische binding van de aanvrager met het land van herkomst bij de beoordeling van visumaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Groningen, vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 08/35111
Uitspraak in het geschil tussen:
***
gemachtigde: R.A. van Deventer en familie Westra
en
DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN,
(Directie Consulaire Zaken),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mw. mr. C.H.H.P.M. Kelderman, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 10 juni 2008 heeft eiseres een aanvraag ingediend om afgifte van een visum voor kort verblijf. Bij besluit van 17 juli 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Bij besluit van 3 september 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.2. Bij beroepschrift van 29 september 2008 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres toegezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 16 maart 2009. Eiseres is niet verschenen, haar bijzonder gemachtigden wel. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Rechtsoverwegingen
Feiten en standpunten van partijen
2.1. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard, omdat er gegronde vrees bestaat dat eiseres niet tijdig naar China zal terugkeren, zodat in het belang van de bescherming van de openbare orde bezwaren bestaan tegen de afgifte van een reisvisum aan eiseres. Deze vrees is gebaseerd op de omstandigheid dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat eiseres een zodanige sociale binding heeft met het land van herkomst dat tijdige terugkeer naar dat land redelijkerwijs gewaarborgd is te achten. Eiseres is ongehuwd en heeft geen kinderen. Gelet hierop bestaat er geen sociale band met het land van herkomst voor wat betreft een eigen gezin, waarvoor eiseres verantwoordelijkheid draagt. Niet is gebleken dat eiseres andere familieleden tot haar last heeft of in staat zou zijn om hen te onderhouden. Evenmin is gebleken dat sprake is van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres er toe zouden nopen tijdig naar China terug te keren. Eiseres heeft gesteld dat zij studente is, maar heeft geen documenten overgelegd waardoor de studie aannemelijk wordt gemaakt. Verweerder is van oordeel dat, nu eiseres niet met documenten kan aantonen dat zij in het land van herkomst over werk en bezittingen beschikt, niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij daadwerkelijke beschikt over een belangrijke economische band met het land van herkomst op grond waarvan zij gehouden zou zijn tijdig terug te keren naar het land van herkomst. Nu niet gebleken is van een wezenlijke sociale en economische binding met het land van herkomst wordt getwijfeld aan het uiteindelijke reisdoel, en daarmee samenhangend, aan de uiteindelijke verblijfsduur. Tegen afgifte van een reisvisum aan eiseres bestaan in het belang van de bescherming van de openbare orde bezwaren. Het ligt op de weg van de vreemdeling om te overtuigen dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt en dat er waarborgen bestaan voor de terugkeer naar het land van herkomst. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hiervan in de loop van de procedure niet, althans onvoldoende, is gebleken.
2.2. Eiseres stelt dat ten onrechte door verweerder wordt getwijfeld aan het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden. Zij geeft aan dat eiseres en haar grootmoeder zullen verblijven bij referent en zijn vrouw. Een tweede adres wordt tevens aangedragen als verblijfsalternatief. Voorts stelt eiseres dat er geen enkele reden is te geloven dat eiseres de openbare orde, de openbare rust of de nationale veiligheid zal schenden. In China is niets bekend over het feit dat eiseres op enigerlei wijze de openbare orde zou hebben geschonden. Eiseres wil graag een visum omdat haar oma, aan wie wel een visum is verleend, niet in staat is alleen te reizen. Volgens eiseres is haar niet gevraagd om bewijs van haar studie. Thans werkt ze bij een hotel, waar ze verder wordt bijgeschoold. Ze stelt in China, in tegenstelling tot Nederland, veel perspectief te hebben. Bij het beroepschrift heeft eiseres papieren overgelegd waaruit zou blijken dat haar vader een zaak heeft en er zijn foto’s overgelegd van eiseres met haar vriend, met wie ze al jaren een vaste relatie zou hebben. Ter zitting hebben haar gemachtigden er op gewezen dat ze bij de aanvraag wel een (onvertaald) bewijs van inschrijving van haar studie heeft overgelegd.
Beoordeling van het beroep
2.3. Het bestreden besluit is een besluit omtrent afgifte van een visum. Dit besluit is genomen op basis van het Soeverein Besluit van 12 december 1813. Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een dergelijk besluit voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, gelijkgesteld met een besluit gegeven krachtens de Vw 2000.
2.4. Ingevolge artikel 15 van de Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen (Trb.1990, 154) in samenhang gelezen met artikel 5 van de Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europese Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode, SGC) dienen vreemdelingen die onderdanen zijn van een derde land, indien zij zich begeven naar het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partijen voor een verblijf van ten hoogste drie maanden, voor toegang tot Nederland in het bezit te zijn van een geldig paspoort dat – behoudens uitdrukkelijke vrijstelling – is voorzien van een reisvisum.
2.5. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de SGC gelden voor onderdanen van derde landen als toelatingsvoorwaarden voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden – voor zover hier van belang – de volgende voorwaarden:
c. het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden kunnen staven, alsmede beschikken over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd, dan wel in staat zijn deze middelen rechtmatig te verwerven.
e. niet worden beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen van één van de lidstaten, en met name niet om dezelfde redenen met het oog op weigering van toegang gesignaleerd staan in de nationale databanken van de lidstaten.
2.6. Volgens paragraaf A2/4.3.3.1 Vreemdelingencirculaire (Vc) is een van de basiscriteria bij visumverlening het voorkomen van illegale immigratie. Hierbij is het aan de visumaanvrager om aannemelijk te maken, zo nodig door middel van het overleggen van documenten, dat de tijdige terugkeer voldoende is gewaarborgd. Bij de beoordeling of de tijdige terugkeer voldoende gewaarborgd kan worden geacht, kunnen meerdere wegingsfactoren een rol spelen. De onderstaande factoren moeten in samenhang worden gezien, maar kunnen ook reeds op zichzelf leiden tot de conclusie dat de tijdige terugkeer onvoldoende is gewaarborgd:
– het ontbreken van een (sterke) sociale en economische band van de visumaanvrager met het land van herkomst;
– eerdere bezoeken van de visumaanvrager aan een of meer Schengenstaten, waarbij de regels omtrent de duur van het verblijf en aanmelding niet zijn gerespecteerd;
– ‘visumshoppen’: aanvrager die in een relatief korte tijd bij verschillende vertegenwoordigingen heeft getracht in het bezit gesteld te worden van een visum;
– het overleggen van valse dan wel vervalste documenten bij de visumaanvraag;
– het afleggen van valse of onjuiste verklaringen, ten einde de vertegenwoordiging ertoe te bewegen een visum te verstrekken;
– gebruik maken van een minder geloofwaardige referent of garantsteller. Dit wil zeggen een persoon waarvan vast staat dat deze eerder vreemdelingen heeft uitgenodigd dan wel hiervoor garant heeft gestaan die niet (tijdig) zijn teruggekeerd.
De hierboven weergegeven opsomming is niet limitatief.
2.7. De rechtbank stelt voorop dat met de toepasselijke regelgeving het tegengaan van illegaal verblijf wordt beoogd. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar hoofdstuk V van de Gemeenschappelijke Visuminstructies, welke voortvloeien uit de Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen, waarin – voor zover hier van belang – is neergelegd dat een van de fundamentele toetsingscriteria bij de beoordeling van een visumaanvraag de bestrijding van illegale immigratie betreft. De behandeling van visumaanvragen heeft tot doel de aanvragers te onderkennen die voornemens zijn te emigreren en door middel van een visum voor toeristische, studie- of zakelijke doeleinden, dan wel voor familiebezoek pogen de Schengen-ruimte binnen te komen en er zich te vestigen. Dientengevolge vereisen aanvragen die worden ingediend door personen met een geringe economische dan wel sociale binding met het land van herkomst bijzondere aandacht.
2.8. Het is aan de aanvrager om een tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken. Het bestuursorgaan kan vervolgens tegenbewijs aanwezig achten. Hierbij dient de vraag of vestiginggevaar bestaat te worden beantwoord aan de hand van concrete, objectieve aanknopingspunten, die in beginsel eiseres persoonlijk betreffen.
2.9. Voor wat betreft de economische binding met het land van herkomst is verweerder in het bestreden besluit niet ingegaan op het document dat eiseres in de besluitvormingsfase heeft overgelegd. Volgens eiseres betreft dit een bewijs van haar inschrijving aan de onderwijsinstelling. Weliswaar is geen vertaling van dit document overgelegd maar aan het ontbreken van een vertaling komt geen doorslaggevende betekenis toe, nu verweerder geen aanleiding heeft gezien om een vertaling te vragen, waartoe verweerder gezien artikel 4:5, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wel bevoegd was. In zoverrre is het besluit ondeugdelijk gemotiveerd.
2.10. In het bestreden besluit is overwogen dat reeds omdat niet zonder meer kan worden aangenomen dat eiseres een zodanige sociale binding heeft met het land van herkomst tijdige terugkeer redelijkerwijs niet gewaarborgd is te achten. Zoals door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam is overwogen in de uitspraak van 15 november 2007 (JV 2008/ 62), vormt een geringe sociale of economische binding met het land van herkomst op zich zelf geen sterke omstandigheid op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat niet aannemelijk is dat de aanvrager tijdig naar het land van herkomst terugkeert. Ook in de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 29 oktober 2007 (www.rechtspraak.nl, LJN: BC 0778) is geen doorslaggevende betekenis toegekend aan het gebrek aan sociale binding met het land van herkomst. In het licht van deze uitspraken is de enkele omstandigheid dat eiseres ongehuwd is en geen kinderen heeft een ontoereikende motivering voor het standpunt dat eiseres een tijdige terugkeer naar haar land van herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt.
2.11. Daar komt nog bij dat, zoals deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam heeft overwogen in de hiervoor aangehaalde uitspraak, uit de SGC niet blijkt dat gevaar voor illegaal verblijf ook moet worden begrepen onder het begrip openbare orde, zoals neergelegd in artikel 5, eerste lid onder e, SGC. Door te overwegen in het bestreden besluit dat nu wordt getwijfeld aan het verblijfsdoel, tegen afgifte van het visum in het belang van de bescherming van de openbare orde bezwaren bestaan, heeft verweerder een onjuiste uitleg gegeven van het begrip openbare orde. Ook in zoverre is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd.
2.12. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 Awb. Verweerder zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuw besluit moeten nemen op bezwaar. Indien eiseres in de bezwaarfase nog een eventuele nadere onderbouwing van haar standpunt toezendt, zal verweerder dit bij de beoordeling op het bezwaar moeten betrekken.
2.13. De rechtbank zal verweerder niet veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, aangezien geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
2.14. De rechtbank ziet wel aanleiding te bepalen dat de Staat der Nederlanden aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 145,00 dient te vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 3 september 2008;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden, namens verweerder, aan eiseres het door haar gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 145,00.
Aldus gegeven door mr. S.M. Schothorst en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H. Richart als griffier op 3 april 2009.
de griffier de rechter
Ingevolge artikel 84, aanhef en onder b, Vw 2000 staat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: