ECLI:NL:RBDHA:2013:15522

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
18 november 2013
Zaaknummer
13/14228
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering visum voor kort verblijf en hoorplicht in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Surinaamse vrouw, en de Minister van Buitenlandse Zaken, vertegenwoordigd door de Visadienst. Eiseres had op 24 december 2012 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland, met de intentie om zich in de toekomst permanent in Nederland te vestigen. De aanvraag werd op 18 januari 2013 afgewezen, waarna eiseres bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 27 mei 2013 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door eiseres op 31 mei 2013.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het visum niet voldoende was gemotiveerd, met name op het punt van het reisdoel en de vraag of eiseres tijdig zou terugkeren naar Suriname. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet was gehoord in de bezwaarfase, wat in strijd was met de hoorplicht. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en benadrukte dat de omstandigheden van het concrete geval bepalend zijn voor de hoorplicht. Eiseres had aangevoerd dat zij kennis wilde maken met Nederland voordat zij een beslissing nam over permanente vestiging, en dat er geen reden was om aan haar voornemen te twijfelen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 944,-- werden vastgesteld, en het betaalde griffierecht van € 160,-- moest worden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering bij visumaanvragen en de verplichting om aanvragers te horen in het kader van hun bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Vreemdelingenkamer
Zittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 13/14228
Datum uitspraak: 15 oktober 2013

Uitspraak

Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000)
inzake

[eiseres],

geboren op [geboortedatum],
v-nummer[nummer],
van Surinaamse nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde mr. C.N. Noordzee,
tegen

de Minister van Buitenlandse Zaken,

Visadienst,
verweerder.

Het procesverloop

Op 24 december 2012 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf bij de heer [naam] (hierna: referent).
Bij besluit van 18 januari 2013 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres op 25 januari 2013 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 mei 2013 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft eiseres op 31 mei 2013 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van
10 september 2013. Gemachtigde van eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.A.W. Oude Lenferink.

De beoordeling

1.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres haar reisdoel niet aannemelijk heeft gemaakt en dat niet valt in te zien of en in hoeverre eiseres daadwerkelijk kort verblijf in Nederland beoogt. Op het formulier ‘aanvraag Schengenvisum, bijlage A, lijst met aanvullende vragen’ heeft eiseres immers ingevuld dat zij voornemens is om een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) aan te vragen. Bovendien hebben eiseres en referent over de wijze van ontmoeting tegenstrijdige verklaringen afgelegd, hetgeen volgens verweerder niet aannemelijk dan wel opmerkelijk is.
Voorts is als afwijzingsgrond opgenomen dat getwijfeld wordt aan het voornemen het grondgebied tijdig te verlaten. Eiseres is 24 jaar oud, ongehuwd, heeft een dochter van vijf jaar oud en haar beide ouders wonen in Suriname. Nu eiseres de zorg voor haar dochter aan haar nichten heeft overgelaten, niet is gebleken dat eiseres de zorg voor haar ouders heeft of in staat zou zijn hen te onderhouden en evenmin is gebleken van andere zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen, kan volgens verweerder niet zonder meer worden aangenomen dat eiseres een zodanige sociale binding met het land van herkomst heeft dat tijdige terugkeer naar dat land redelijkerwijs gewaarborgd is te achten.
Volgens verweerder is evenmin sprake van een economische binding met het land van herkomst, nu eiseres bij de indiening van haar visumaanvraag heeft verklaard dat zij geen arbeid verricht en door referent in haar levensonderhoud wordt voorzien.
3.
Eiseres heeft betoogd dat de enkele omstandigheid dat zij jong en ongehuwd is en niet de zorg voor haar ouders heeft, ontoereikend is om aan te nemen dat eiseres geen sociale binding heeft met haar land van herkomst. In dit verband heeft eiseres verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van
29 oktober 2007 (LJN: BC0778) en naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen, van 3 april 2009 (LJN: BI1740). De zorg voor haar dochter vormt een sterke omstandigheid waaruit kan worden afgeleid dat eiseres tijdig zal terugkeren.
Volgens eiseres veronderstelt verweerder ten onrechte dat zij zich op basis van het visum voor kort verblijf in Nederland wil vestigen. Eiseres en referent zijn voornemens om een toekomst op te bouwen in Nederland en referent heeft voldoende inkomsten om dit verblijf mogelijk te maken. Eiseres is vrijgesteld van de inburgeringsplicht en er is voor eiseres dan ook geen enkele reden om na het verstrijken van het visum voor kort verblijf illegaal in Nederland te verblijven.
Eiseres is verder van mening dat zij ten onrechte niet is gehoord. De motivering van het afwijzende primaire besluit was voor haar onduidelijk en zij heeft de vragenlijst visumaanvraag pas na het indienen van een bezwaarschrift ontvangen. In dit verband heeft eiseres verwezen naar diverse rechterlijke uitspraken.
4.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.
Het onderhavige besluit is genomen op basis van artikel 32 van Verordening (EG) nummer 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (hierna: de Visumcode), en met inachtneming van de Schengengrenscode (Verordening (EG) nummer 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006).
6.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Visumcode wordt bij het onderzoeken van aanvragen voor een eenvormig visum nagegaan of de aanvrager aan de inreisvoorwaarden als omschreven in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, c, d, en e, van de Schengengrenscode voldoet en wordt bijzondere aandacht geschonken aan de toetsing van de vraag of de aanvrager een risico van illegale immigratie of een risico voor de veiligheid van de lidstaten vertegenwoordigt, en met name, of de aanvrager het voornemen heeft het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór de geldigheidsduur van het aangevraagde visum verstrijkt.
Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Visumcode, voor zover hier van belang, wordt een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
ii) het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
iii) niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor zijn terugreis naar het land van herkomst of verblijf, of voor doorreis naar een derde land waar hij met zekerheid zal worden toegelaten, of in de mogelijkheid te verkeren deze middelen legaal te verkrijgen;
of
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
7.
Ter zitting heeft de verweerder de tegenwerping laten vallen dat eiseres en referent tegenstrijdig hebben verklaard over het ontstaan van hun relatie, omdat aan het bestaan van die relatie niet wordt getwijfeld.
8.
Met betrekking tot het standpunt van eiseres dat verweerder haar reeds had moeten horen vanwege de beknopte aard van het besluit in primo en het toezenden van een vragenlijst in de bezwaarfase, is de rechtbank van oordeel dat deze stelling in zijn algemeenheid niet kan worden gevolgd. Aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval dient te worden beoordeeld of gehoord moet worden. De rechtbank verwijst in dat verband naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 april 2012 (LJN: BW6771).
9.
Verder kan verweerder worden gevolgd in het standpunt dat eiseres reeds ten tijde van de aanvraag van plan was zich in toekomst permanent in Nederland te vestigen, onder verwijzing naar haar relatie met referent en het bestaande voornemen om een mvv aan te vragen. Ook heeft verweerder hieraan de conclusie kunnen verbinden dat haar banden met Suriname eiseres er kennelijk niet van weerhouden zich met referent in Nederland te willen vestigen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit echter niet zonder meer dat grond bestaat voor weigering van een visum en dat verweerder in dit geval een hoorzitting had moeten houden teneinde nadere informatie in te winnen.
10.
Met betrekking tot het niet aantonen van het reisdoel overweegt de rechtbank daartoe dat niet zonder nadere motivering valt in te zien waarom het niet aannemelijk zou zijn dat iemand die een relatie heeft met een Nederlander en overweegt zich in de toekomst in Nederland te vestigen, het wenselijk acht eerst voor een kortere periode naar Nederland te komen om kennis te maken met het land en familie en vrienden van haar partner.
11.
Verder stelt de rechtbank vast dat op grond van de Visumcode niet beoordeeld moet worden hoe sterk de banden van eiseres met Suriname zijn, maar of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. De enkele omstandigheid dat eiseres voornemens is om zich in de toekomst in Nederland te vestigen maakt nog niet dat redelijke twijfel bestaat over haar voornemen om zich aan de voorwaarden van dit visum te houden. In dat verband is van belang dat eiseres heeft aangevoerd dat zij kennis wil maken met Nederland voordat zij de beslissing neemt of zij zich hier permanent wil vestigen en dat niet in geschil is dat een eventueel niet tijdig vertrek problemen kan opleveren bij een latere aanvraag voor permanente vestiging. Dit klemt temeer nu niet is gebleken van een reden waarom eiseres niet nu al in aanmerking zou komen voor een mvv. Het is dan ook niet duidelijk waarom eiseres, indien zij reeds ten tijde van het indienen van de visumaanvraag van plan was niet uit Nederland te vertrekken, niet direct een mvv zou hebben aangevraagd, maar zou kiezen voor illegaal verblijf na het verstrijken van haar visum.
12.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder eiseres had dienen te horen teneinde te kunnen beoordelen of in dit concrete geval de omstandigheid dat eiseres zich in toekomst in Nederland wil vestigen betekent dat niet aannemelijk is dat zij vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum zal vertrekken. Verder volgt hieruit dat het bestreden besluit op het punt van het reisdoel en de tijdige terugkeer onvoldoende is gemotiveerd.
13.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand 2 punten (waarvan 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 472,--) toegekend, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd. Tevens bestaat aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.

De beslissing

De rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 944,-- te
betalen aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van €160,-- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in tegenwoordigheid van M. Paul, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2013.

Rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.