Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[handelsnaam A] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 7 december 2016 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis waarbij een comparitie van partijen is bevolen,
- het proces-verbaal van comparitie van 30 november 2017;
- de opmerkingen van de Staat over het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal.
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie– samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de Staat te veroordelen tot betaling aan [A] van € 282.487 vermeerderd met de invorderingsrente over dit bedrag vanaf 3 juli 2015, waarbij [A] primair nakoming van de vaststellingsovereenkomst vordert, subsidiair schadevergoeding vanwege wanprestatie, een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
in conventieen vordert
in voorwaardelijke reconventie– voor het geval de rechtbank zou aannemen dat de door de Staat gegeven uitleg aan de vaststellingsovereenkomst niet strookt met de bedoeling van partijen – dat [A] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis wordt veroordeeld tot betaling van € 46.000, vermeerderd met invorderingsrente vanaf 9 augustus 2016.
in voorwaardelijke reconventie.
4.De beoordeling
in conventie
alle overige zaken (…) ambtshalve (zullen) worden afgehandeld conform de uitkomst van de onherroepelijke uitspraken van de zaken die zijn geselecteerd als proefprocedure”in dat de ambtshalve behandeling conform de uitkomst van de onherroepelijke zaken betrekking heeft op (het oordeel over) het in de vaststellingsovereenkomst omschreven juridisch geschilpunt in verband waarmee de procedure als proefprocedure is aangewezen.
moet het overleg teneinde geschillen te beëindigen voor de geschillen zoals die zijn ontstaan tussen 1 januari 2010 en 1 juli 2011 worden gezien als bijzondere omstandigheden die de termijn verlengen –ontkennend beantwoord. Dat betekent dat bij de bepaling de hoogte van de immateriële schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn in de procedures waarop de vaststellingsovereenkomst ziet, schikkingsonderhandelingen niet kunnen worden verdisconteerd als een bijzondere omstandigheid die de redelijke termijn verlengt.