Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 14 februari 2018 in de zaken tussen
[eiser]te [plaats], eiseres en eiser, gezamenlijk te noemen: eisers
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
2011 tot en met 31 oktober 2016 tot een bedrag van € 70.390,51 teruggevorderd.
Overwegingen
1 juni 2011 is deze uitkering met ingang van [geboortedatum zoon] 2011 gewijzigd naar de norm van een alleenstaande ouder, omdat op deze datum haar zoon, [zoon] ([zoon]) is geboren. Eiser is de vader van [zoon] en heeft hem ook erkend. Eiseres stond in de periode van
20 oktober 2010 tot 4 juli 2013 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, thans basisregistratie personen (brp), ingeschreven op het adres [adres 1] te
17 december 2014 hun hoofdverblijf op hetzelfde adres hebben gehad. In deze periode stond eiseres ingeschreven op het adres [adres 1] te [plaats] en per 4 juli 2013 op het adres [adres 2] te [plaats]. Eiser stond ingeschreven op het adres
29 december 2011 gemiddeld 167 m³ per jaar bedraagt. Dit verbruik duidt op een verblijf van ongeveer drie persoon op het adres [adres 6], eerste etage, te [plaats]. Het betoog ter zitting dat eiser twee keer per dag lang doucht, veel water voor zijn honden gebruikt en regelmatig een wasmachine aan had staan, acht de rechtbank een onvoldoende verklaring voor het zeer hoge waterverbruik bij een (gesteld) eenpersoonshuishouden. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser volgens de huurovereenkomst behorende bij de [adres 6] gebruikmaakte van het mailadres van eiseres. Tot slot kent de rechtbank betekenis toe aan de politiemutatie van 26 februari 2013, waaruit blijkt dat op die datum een huiselijke twist gaande was tussen eisers op het adres [adres 6] te [plaats].
17 december 2014 hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben gehad; tot april 2014 op het adres [adres 6] te [plaats] en daarna afwisselend aan de [adres 4] te [plaats] en de [adres 2] te [plaats]. Hierbij overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak van de CRvB in het algemeen van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring mag worden uitgegaan, zodat een latere intrekking, ontkenning of nuancering van die verklaring weinig betekenis heeft, behoudens bijzondere omstandigheden die maken dat op dit uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt (zie de uitspraak van 1 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2642). De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet heeft mogen uitgaan van de door eisers afgelegde verklaringen. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij hun verklaringen niet in vrijheid dan wel onder onaanvaardbare druk hebben afgelegd. Weliswaar valt uit de verklaringen af te leiden dat eisers hun verhaal gaandeweg hebben aangepast toen zij geconfronteerd werden met de verklaringen van de ander, maar de rechtbank is van oordeel dat deze verhoortechniek geen onaanvaardbare druk oplevert. Derhalve valt niet in te zien dat eisers niet gehouden kunnen worden aan de door hen tegenover de sociaal rechercheurs afgelegde verklaring. Daarbij is van belang dat de processen-verbaal op ambtsbelofte zijn opgemaakt en dat eisers beiden hun afgelegde verklaringen hebben doorgelezen, per pagina hebben geparafeerd en aan het eind hebben ondertekend.
2011 als aanvangsdatum acht de rechtbank, anders dan door eisers is aangevoerd, voldoende onderbouwd. Immers, uit de verklaringen van eisers blijkt dat zij niet exact meer weten wanneer zij op de [adres 6] zijn gaan samenwonen, maar dat het in ieder geval was sinds de geboorte van hun zoon.