ECLI:NL:CRVB:2017:2642
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens verzwegen gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand van appellante, die gedurende de periode van 1 augustus 2008 tot en met 1 januari 2013 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De intrekking van de bijstand is gebaseerd op de bevindingen van een onderzoek door de sociale recherche, die concludeerde dat appellante samenwoonde met C, zonder dit te melden bij het college. De Raad oordeelt dat de onderzoeksresultaten voldoende bewijs leveren voor de gezamenlijke huishouding, ondanks dat appellante en C op verschillende adressen stonden ingeschreven. De verklaringen van C en getuigen uit de buurt ondersteunen het standpunt van het college. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak en stelt dat appellante ten onrechte geen melding heeft gemaakt van de gezamenlijke huishouding, wat leidt tot de bevestiging van de intrekking van de bijstand.