ECLI:NL:RBDHA:2018:14829

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
NL18.21039
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van militaire dienstplicht en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2018 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Algerijnse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, met als argument dat de vrees van de eiser voor militaire dienstplicht en de situatie in Algerije niet voldoende onderbouwd waren. Eiser stelde dat hij laaggeschoold was en dat er in Algerije geen kansen voor hem waren, en vreesde voor straf vanwege zijn illegale vertrek uit het land. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de identiteit en herkomst van de eiser ongeloofwaardig waren, mede omdat eiser geen documenten had overgelegd ter onderbouwing van zijn claims. De rechtbank volgde de staatssecretaris in de beoordeling dat Algerije als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, met uitzondering van LHBTI's, en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije daadwerkelijk zijn militaire dienstplicht zou moeten vervullen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.21039

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Sewnath),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

ProcesverloopBij besluit van 6 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, d, e en h van de Vw. Voorts heeft verweerder bij dit besluit aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.21040, plaatsgevonden op 27 november 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1989 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 18 oktober 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij laaggeschoold is en dat er in Algerije geen kansen zijn voor hem. In Algerije is werkloosheid en eisers familie is erg arm. Daarnaast vreest eiser voor de militaire dienstplicht als hij terug moet keren naar Algerije. Eiser vreest daarnaast gestraft te worden omdat hij illegaal is vertrokken uit Algerije.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit en nationaliteit;
- militaire dienstplicht.
Verweerder overweegt dat eiser ter onderbouwing van zijn identiteit, herkomst en nationaliteit geen documenten heeft overgelegd. Verweerder volgt eiser desalniettemin in zijn verklaringen omtrent zijn nationaliteit. Verweerder acht de door eiser gestelde identiteit en herkomst echter ongeloofwaardig omdat eiser, naast dat hij geen documenten heeft overgelegd, tegenstrijdig heeft verklaard over zijn geboorteakte. Ook overweegt verweerder dat eiser niets weet te verklaren over zijn gestelde woonomgeving Oran in Algerije. Verweerder acht voorts het relevante element met betrekking tot de militaire dienstplicht ongeloofwaardig.
4. Eiser voert, kort samengevat, aan dat de IND een plicht heeft om in het kader van bewijsnood een bijdrage te leveren bij het verzamelen van informatie die van belang kan zijn voor de beoordeling van de asielzaak. In dit geval heeft de IND de plicht om met eiser samen te werken met betrekking tot eisers stelling dat hij gewetensbezwaren heeft tegen de vervulling van de militaire dienstplicht. Eiser stelt dat het niet aan hem is om aan te tonen dat de Algerijnse overheid hem op enige wijze een officiële (schriftelijke) oproep voor de militaire dienst heeft toegestuurd. Eiser heeft documentatie uit de periode 1999-2013 overgelegd waaruit blijkt dat hij een terechte vrees heeft om bij terugkeer naar Algerije alsnog opgeroepen te worden voor de verplichte militaire dienstplicht. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat Algerije door verweerder onterecht als een veilig land van herkomst wordt aangemerkt. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar documentatie uit 2015/2016 en naar drie uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaatsen Groningen van 19 december 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:15842), Den Bosch van 4 januari 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:77) en Arnhem van 26 januari 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:742).
5. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1
Bij uitspraak van 8 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:630) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat verweerder Algerije terecht heeft aangemerkt als een veilig land van herkomst, behalve voor LHBTI’s. De Afdeling heeft voorts geoordeeld dat gelet hierop een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat vreemdelingen uit Algerije geen internationale bescherming nodig hebben. Het ligt op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat Algerije in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is. In de uitspraak van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474) heeft de Afdeling overwogen dat de drempel daarvoor voor de vreemdeling hoog is.
De rechtbank ziet in de door eiser genoemde documentatie, voor zover dit niet reeds is betrokken bij de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2017, geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de Afdeling omtrent de algemene situatie in Algerije. Er is geen sprake van een wezenlijk ander beeld. De door eiser genoemde uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Groningen, Den Bosch en Arnhem zijn voorts van een eerdere datum dan de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2017, waardoor de rechtbank ten aanzien hiervan evenmin aanleiding ziet om anders te oordelen dan de Afdeling heeft gedaan. Eiser heeft daarnaast niet onderbouwd waaruit precies blijkt dat Algerije voor een dienstweigeraar zoals hij stelt te zijn, geen veilig land van herkomst is. De informatie waar eiser in dat kader naar verwijst ziet op mensenrechtenactivisten, journalisten, (politiek) activisten en evangeliserende christenen/bekeerlingen, maar niet op dienstweigeraars.
Eisers beroepsgrond, dat Algerije ten onrechte wordt aangemerkt als veilig land van herkomst, slaagt derhalve niet.
5.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije daadwerkelijk zijn militaire dienstplicht zal moeten vervullen. Uit het algemeen ambtsbericht over Algerije van juni 2005 blijkt dat slechts een gering percentage van de dienstplichtige bevolking in Algerije uiteindelijk de militaire dienstplicht vervult en dat de voorkeur voornamelijk uitgaat naar hoger opgeleide mannen. Dit betekent dat de enkele omstandigheid dat thans sprake is van een militaire dienstplicht in Algerije nog niet met zich meebrengt dat eiser persoonlijk bij terugkeer naar Algerije daadwerkelijk zijn dienstplicht zal moeten vervullen. Daarbij komt dat uit eisers verklaringen blijkt dat hij gedurende zeven jaar basisschoolonderwijs heeft gehad in zijn land van herkomst en verder geen opleiding heeft gedaan en derhalve niet als hoogopgeleid kan worden aangemerkt. Daarbij overweegt de rechtbank dat uit eisers verwijzing in de beroepsgronden naar ‘De Nationale Dienst Wetboek van 1974’ blijkt dat alle mannen ouder dan 30 jaar zijn vrijgesteld van de dienstplicht. Nu eiser binnenkort 30 jaar wordt, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer alsnog zal worden opgeroepen voor de dienstplicht. De rechtbank overweegt voorts dat hoewel het ambtsbericht stamt uit 2005, niet is gebleken van belangrijke wijzigingen met betrekking tot de dienstplicht. Verweerder heeft in dat kader in de besluitvorming verwezen naar een Noors rapport van 17 april 2018, ‘Landinfo – Norwegian Country of Origin Information Centre: Algerie: Verneplikt’. Dit rapport is volgens verweerder de meest actuele bron, specifiek over de dienstplicht. De rechtbank overweegt dat eiser op dit rapport geen duidelijke reactie heeft gegeven, maar verwijst naar oudere documentatie. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee niet heeft aangetoond dat niet langer van het algemeen ambtsbericht uit 2005 kan worden uitgegaan. Verweerder heeft derhalve kunnen verwijzen naar het Noorse rapport van 17 april 2018.
5.3
Met betrekking tot eisers stelling dat verweerder ten onrechte heeft bepaald dat het indienen van beroep geen schorsende werking heeft en hij daarvoor een verzoek om een voorlopige voorziening moet indienen, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de beschikking van het Hof van 5 juli 2018 in de zaak C., J. en S. (ECLI:EU:C:2018:544) volgt dat een asielzoeker bij een afwijzing van zijn aanvraag als kennelijk ongegrond, niet van rechtswege mag blijven in afwachting van de uitkomst van zijn beroep. Hij mag wel blijven zolang de beroepstermijn nog loopt, maar daarna moet hij een voorlopige voorziening vragen. Vervolgens mag hij blijven op grond van artikel 46, achtste lid, van richtlijn 2013/32 (de Procedurerichtlijn), in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter. Die zal beoordelen of de asielzoeker zijn beroep verder in Nederland mag afwachten. In zowel het arrest Gnandi (ECLI:EU:C:2018:465) als in de beschikking C., J. en S. staat centraal de “doeltreffende voorziening in rechte”. Die brengt, zo oordeelt het Hof, met zich dat alle rechtsgevolgen van een terugkeerbesluit moeten worden opgeschort totdat een rechter daarover heeft beslist. In geval van een afwijzing van een asielverzoek als kennelijk ongegrond is dat – conform artikel 46, zesde en achtste lid, Procedurerichtlijn – de voorzieningenrechter, want deze doet uitspraak over de vraag of de verzoeker op het grondgebied van de lidstaat mag blijven in afwachting van het beroep.
Eisers beroepsgrond op dit punt slaagt derhalve niet.
6. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.