ECLI:NL:RBDHA:2017:77

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2017
Publicatiedatum
4 januari 2017
Zaaknummer
AWB 16/26966
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst in asielprocedure

Op 4 januari 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Algerijnse asielzoeker die zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning als kennelijk ongegrond had zien afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de ministeriële regeling die Algerije als veilig land van herkomst aanwijst, niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank stelde vast dat verweerder niet had aangetoond dat er in Algerije op duurzame wijze geen vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep gegrond, waarbij verweerder werd opgedragen opnieuw op de aanvraag te beslissen. De rechtbank oordeelde dat de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst niet voldeed aan de wettelijke vereisten, en dat de asielzoeker niet voldoende bescherming kon verwachten van de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 990,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/26966

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 januari 2017 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedag] 1993, van Algerijnse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. J.G. Brands),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. D.P.A. van Laarhoven).

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 31 juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Daarnaast heeft verweerder ambtshalve besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 en dat geen uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Voorts is aan eiser een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (AWB 16/26966). Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (AWB 16/26968), inhoudende dat hij gedurende zijn beroepsprocedure niet zal worden uitgezet.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2016, waar het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening gelijktijdig zijn behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Ter staving van zijn asielaanvraag heeft eiser, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1993. Eiser heeft Algerije verlaten omdat hij in 2014 in elkaar geslagen is door [persoon A] en twee anderen en door hen is bedreigd. Eiser heeft van deze mishandeling aangifte gedaan bij de politie, waarna [persoon A] in de gevangenis is beland. Na de vrijlating van [persoon A] is eiser door hem en zijn vrienden lastig gevallen.
Verweerder heeft de verklaring van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht, evenals de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden van [persoon A] en zijn vrienden. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, omdat Algerije aangemerkt is als veilig land van herkomst en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Algerije, in afwijking van de algemene situatie, jegens hem persoonlijk haar verdragsverplichtingen niet nakomt. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat voor hem geen mogelijkheid bestaat om tegen zich voordoende problemen de bescherming in te roepen van de autoriteiten van Algerije.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen hij heeft aangevoerd zal hierna -voor zover van belang- nader worden ingegaan.
4. De rechtbank stelt vast, zoals eiser terecht in beroep heeft aangevoerd, dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op hetgeen door eiser in de zienswijze naar voren is gebracht tegen de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst. Nu eiser in de zienswijze de motivering van verweerder met betrekking tot de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst gemotiveerd heeft betwist, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit niet kunnen volstaan met een enkele verwijzing naar de inhoud van het voornemen. Verweerder had moeten motiveren waarom hetgeen door eiser was aangevoerd volgens hem niet kon afdoen aan hetgeen in het voornemen was overwogen. Gelet hierop is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd. Het beroep zal reeds om die reden gegrond worden verklaard met vernietiging van het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
6. Eiser heeft de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst betwist. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de aan de aanwijzing ten grondslag gelegde motivering op geen enkele wijze blijkt dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en artikel 3.37f van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000). Niet blijkt dat verweerder de informatiebronnen zoals genoemd in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 heeft geraadpleegd. Uit de wel door verweerder gebruikte informatie volgt niet dat Algerije een veilig land van herkomst is. Voorts biedt de Richtlijn 2013/32/EU (hierna: de Procedurerichtlijn) niet langer de mogelijkheid bij een aanwijzing van een land als veilig land van herkomst bepaalde groepen of delen van het land uit te zonderen, zodat in deze zaak de situatie van LHBTI’s en personen die via de media of internet kritiek hebben geuit op de autoriteiten had moeten worden betrokken bij de beoordeling of Algerije een veilig land van herkomst is. Eiser verwijst ter ondersteuning van zijn standpunt naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 6 juni 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:6136) en 23 augustus 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:9971). Gelet op het voorgaande dient de ministeriële regeling van 11 oktober 2016, voor zover daarbij Algerije is aangemerkt als veilig land van herkomst, onverbindend te worden verklaard.
7. Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
8. Op grond van artikel 3.105ba, eerste lid, van het Vb 2000 kan bij ministeriële regeling een lijst worden opgesteld van veilige landen van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn. Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt met de Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 11 oktober 2016, nummer 750970, houdende wijziging van het VV 2000, Staatscourant 2016, nr. 55444 (hierna: de Regeling). Bij deze Regeling is de in bijlage 13 (behorend bij artikel 3.37f, derde lid, van het VV 2000) opgenomen lijst van veilige landen van herkomst uitgebreid met onder meer Algerije.
9. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474) betreft de Regeling een algemeen verbindend voorschrift, waartegen op grond van artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb geen beroep mogelijk is.
De bestuursrechter kan de rechtmatigheid van de regeling met de aanwijzing van een bepaald land als veilig land van herkomst toetsen als de regeling is toegepast in een besluit op een aanvraag van een vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel te verlenen en de vreemdeling de rechtmatigheid van die regeling in zijn beroep tegen dat besluit aan de orde stelt (de zogenoemde exceptieve toetsing). Hiervan is in het onderhavige geval sprake.
Aan een algemeen verbindend voorschrift kan slechts verbindende kracht worden ontzegd, indien dit in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift dan wel indien dit in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. De toetsing of een land een veilig land van herkomst is moet door de bestuursrechter zonder terughoudendheid plaatsvinden.
10. Zoals ook volgt uit voornoemde uitspraak van de Afdeling is het aan verweerder om aan te tonen dat aan de vereisten voor aanwijzing als veilig land van herkomst is voldaan. Hij dient dit kenbaar en deugdelijk te motiveren. Gelet op de toepasselijke regelgeving (artikel 3.37f van het VV 2000) geldt voor die aanwijzing als norm dat er in het desbetreffende land algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) plaatsvindt. Bij de beoordeling of aan deze norm wordt voldaan, moet verweerder de rechtstoestand in het land, de algemene politieke omstandigheden en de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel betrekken en rekening houden met de mate waarin bescherming wordt geboden tegen vervolging of mishandeling door middel van wetten en voorschriften in het land en de wijze waarop die worden toegepast, de naleving van rechten en vrijheden die zijn neergelegd in het EVRM en/of het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en/of het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering, de naleving van het beginsel van non-refoulement en het beschikbaar zijn van daadwerkelijke rechtsmiddelen. Dit betekent dat hij de juridische en feitelijke situatie in het land moet onderzoeken en, in verband met eventueel te verwachten veranderingen in die situatie, acht moet slaan op de algemene politieke omstandigheden. Dat onderzoek moet verweerder overeenkomstig artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 baseren op objectieve en recente informatie, waarbij in ieder geval, voor zover beschikbaar, informatie uit andere lidstaten, van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties wordt betrokken. Daaruit moet blijken dat er in het desbetreffende land wet- en regelgeving is die vorenbedoelde vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt en die het voor de autoriteiten van dat land mogelijk maakt om hiertegen bescherming te bieden (de juridische situatie). Tevens moet daaruit blijken dat die wet- en regelgeving in de praktijk wordt toegepast en dat bescherming dus ook feitelijk wordt geboden, waarvoor onder meer de daadwerkelijke beschikbaarheid van een systeem van rechtsmiddelen relevant is (de feitelijke situatie). Bovendien moet verweerder de situatie in een land na de aanwijzing als veilig land van herkomst regelmatig opnieuw onderzoeken. De Afdeling heeft voorts overwogen dat verweerder de motivering die in de ministeriële regeling is gegeven voor de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst in een concrete zaak nader schriftelijk kan toelichten mits een vreemdeling zich hiertegen effectief kan verweren.
11. Bij voornoemde Regeling is Algerije aangemerkt als een veilig land van herkomst, met uitzondering ten aanzien van LHBTI’s. In individuele zaken dient voorts bijzondere aandacht te worden geschonken aan personen die via de media of internet kritiek hebben uitgeoefend op de autoriteiten. Bij brief van 11 oktober 2016 aan de voorzitter van de Tweede Kamer en de daarbij gevoegde bijlage “Beoordelingen derde tranche” heeft verweerder deze aanwijzing van (onder meer) Algerije toegelicht. Verweerder heeft in onderhavige zaak deze toelichting integraal in haar bestreden besluit overgenomen en de aanwijzing niet nader schriftelijk toegelicht.
12. In voornoemde toelichting om Algerije als veilig land van herkomst aan te merken staat het volgende vermeld:
“Verdragen
Algerije is partij bij de volgende verdragen:
- Internationaal Verdrag inzake de burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en het daarbij behorende (eerste) Facultatief Protocol;
- Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing;
- Verdrag betreffende de status van vluchtelingen en het daarbij behorende protocol.
Wetten en voorschriften
Daarnaast verbiedt de grondwet van Algerije discriminatie op grond van geboorte, ras, gender, taal en sociale status. Volgens het 2015 Human Rights Report van het US State Department worden deze wetten in de praktijk gehandhaafd, hoewel vrouwen te maken hebben met wettelijke en sociale discriminatie. De grondwet voorziet in vrijheid van meningsuiting en persvrijheid, maar deze vrijheden werden in de praktijk ernstig beperkt, onder meer door intimidatie, uitoefenen van informele druk en door controle op advertentieruimte en drukkerijen. Er zijn berichten over individuen die werden gearresteerd wegens het kritiseren van de overheid. De grondwet voorziet in de vrijheid van vereniging en vergadering, maar deze vrijheden werden in 2014 ernstig beperkt, aldus het US State Department. De grondwet voorziet in de vrijheid van religie, al wordt de islam als staatsgodsdienst gezien. Het bekeren van moslims is formeel een strafbaar feit, maar deze wet wordt in het algemeen niet toegepast.
Homoseksuele handelingen zijn verboden in Algerije. Volgens het rapport ‘Statesponsored Homophobia’ van ILGA staat er in de Algerijnse strafwet op homoseksuele handelingen twee jaar gevangenisstraf. Er zijn geen berichten van strafrechtelijke vervolging op basis van deze wet. De grondwet voorziet in een eerlijk proces, maar de autoriteiten respecteren niet altijd de wettelijke bepalingen met betrekking tot de rechten van verdachten. De Hoge Raad van Justitie is verantwoordelijk voor de juridische discipline en de benoeming van rechters. De president is voorzitter van de raad. Volgens het US State Department was de rechterlijke macht niet onpartijdig en was er sprake van beïnvloeding en corruptie.
Vervolging of ernstige schade
Internationale en lokale waarnemers melden dat de autoriteiten gebruik maken van antiterreurwetten en restrictieve wetten om politieke activisten vast te houden. Het aantal politieke gevangenen en de status van bescherming die aan hen gegeven wordt is niet bekend. Volgens de autoriteiten gaat het niet om politieke gevangenen, maar om personen die als individu zijn veroordeeld vanwege terrorisme. De overheid heeft het ICRC toestemming gegeven deze gedetineerden op te zoeken.
De wet verbiedt marteling, maar NGO's en lokale mensenrechtenorganisaties melden dat ambtenaren soms gebruik maken van marteling en mishandeling om bekentenissen te verkrijgen. Overheidsagenten kunnen hiervoor worden veroordeeld tot gevangenisstraffen tussen de 10 en 20 jaar, maar er zijn nog geen veroordelingen bekend. Volgens Amnesty International is op dit gebied sprake van straffeloosheid.
Algemene mensenrechtensituatie
Algerije is een republiek met een meerpartijenstelsel waarvan de President wordt gekozen voor een termijn van vijf jaar. Het US State Department noemt als belangrijkste mensenrechtenproblemen de beperkingen op de vrijheid van vereniging en vergadering, gebrek aan onafhankelijkheid bij de rechterlijke macht en het overdadig gebruik van voorarrest. Er is een verscheidenheid van binnenlandse mensenrechtenorganisaties actief, met wisselende medewerking of belemmeringen door de overheid. Enkele organisaties worden niet erkend, maar wel getolereerd.
Hoewel de grondwet voorziet in gendergelijkheid, zijn er veel wettelijke bepalingen en traditionele sociale praktijken die discriminerend zijn voor vrouwen en LHBTI’s. Vrouwen die een aanklacht wegens verkrachting of seksueel misbruik willen indienen zien daar vaak vanaf vanwege maatschappelijke druk en druk vanuit de familie.
Homoseksualiteit is sociaal niet geaccepteerd en is strafbaar. LHBTI’s hebben te maken met sociale discriminatie en LHBTI-activisten lopen verhoogd risico op bedreigingen vanuit de samenleving en op strafvervolging. Sommige LHBTI’s komen uit voor hun geaardheid, maar de meesten houden hun geaardheid verborgen uit angst voor represailles van hun families of pesterijen door autoriteiten.
Algerije staat op de 76ste plaats op de Fragile State Index 2016 (ter vergelijking:
Finland staat op de 178e en Somalië op de 1e plaats).
De Amerikaanse NGO Freedom House heeft Algerije aangemerkt als een “niet-vrij” land waarbij het op een schaal van 1 tot 7 (1 meest vrij en 7 minst vrij) een score van 6 heeft voor wat betreft “political rights” en een score van 5 voor wat betreft “civil liberties”.
Overige informatie
Aantal eerste asielaanvragen in Nederland:
2015: 41
2016 (t/m augustus): 202
Algerije is door één EU-lidstaat geplaatst op een nationale lijst met veilige landen van herkomst, namelijk Bulgarije. In Duitsland is momenteel een wetsvoorstel in behandeling waarin Algerije wordt aangemerkt als veilig land van herkomst.
Conclusie
Uit bovengenoemde informatie komt naar voren dat ten aanzien van Algerije kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vluchtelingrechtelijke vervolging of van een reëel risico op ernstige schade in de zin van de Kwalificatierichtlijn, met uitzondering van LHBTI’s. In individuele zaken kan dit anders liggen als het gaat om personen die via de media of internet kritiek uiten op de autoriteiten. Er is geen sprake van systematische vervolging van bepaalde groepen in de Algerijnse samenleving. Algerije is partij bij verschillende mensenrechtenverdragen en heeft wetten en andere voorschriften die waarborgen bieden, al lijken deze niet altijd te worden nageleefd. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van verwijdering of uitlevering van eigen burgers naar gebieden in andere landen waar zij worden vervolgd of een reëel risico lopen op onmenselijke behandeling. Het systeem van rechtsmiddelen biedt waarborgen tegen schendingen van rechten en vrijheden, al is de rechterlijke macht niet volledig onafhankelijk en worden wettelijke bepalingen niet altijd nageleefd.”
13. In de onderhavige zaak heeft verweerder ter zitting aangegeven dat door hem is onderzocht of de in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 genoemde bronnen voor Algerije beschikbaar zijn en geconcludeerd dat dit niet het geval is. Zoals de Afdeling in eerdergenoemde uitspraak van 14 september 2016 heeft overwogen moet verweerder zijn onderzoek ingevolge artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 baseren op een reeks van informatiebronnen, voor zover beschikbaar. Verweerder heeft de volgende bronnen gebruikt: het Human Rights Report 2015 van US State Department, het rapport “Statesponsored Homophobia” van 2015 van ILGA, het rapport van Amnesty International van februari 2016, de Fragile State Index 2016 en het Algeria country report 2016 van de NGO Freedom House. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze informatiebronnen heeft kunnen gebruiken bij zijn beoordeling, nu deze informatie afkomstig is van gezaghebbende bronnen en derhalve kan worden aangemerkt als afkomstig van andere relevante internationale organisaties zoals bedoeld in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000. Eiser heeft niet betwist dat het gezaghebbende bronnen betreft. Evenmin heeft hij de inhoud van deze bronnen betwist.
14. Nog daargelaten de situatie van LHBTI’s en personen die via media of internet kritiek hebben geuit op de autoriteiten en de vraag of verweerder bij de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst een voorbehoud ten aanzien van deze personen heeft kunnen maken, is de rechtbank op basis van de overige informatie waarop de aanwijzing is gebaseerd, zoals weergegeven onder rechtsoverweging 12, van oordeel dat verweerder niet heeft aangetoond dat er in Algerije algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt als bedoeld in artikel 3.37f van het VV 2000. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
15. Uit de door verweerder gegeven toelichting blijkt weliswaar dat Algerije partij is bij verschillende internationale verdragen, zoals het Vluchtelingenverdrag en het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, maar daaruit blijkt ook dat de Algerijnse wetgeving op relevante onderdelen niet voldoet aan de in die verdragen opgenomen standaarden. Zo verbiedt enerzijds de grondwet discriminatie op grond van gender, maar constateren de door verweerder gebruikte bronnen dat onder meer vrouwen te maken hebben met wettelijke en sociale discriminatie. Vrouwen die een aanklacht wegens verkrachting of seksueel misbruik willen indienen zien daar vaak vanaf vanwege maatschappelijke druk en druk vanuit de familie. Dat, volgens de toelichting van verweerder ter zitting, geen sprake is van discriminatie die te beschouwen is als vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag (structurele discriminatie van vrouwen die een zodanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor hen onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren), blijkt niet uit de in rechtsoverweging 12 weergegeven toelichting en heeft verweerder ook niet nader onderbouwd.
16. Verder voorziet de grondwet dan wel in vrijheid van meningsuiting en persvrijheid, maar blijken deze vrijheden in de praktijk ernstig te worden beperkt door intimidatie, het uitoefenen van informele druk en door controle op advertentieruimte en drukkerijen. Er zijn ook berichten over individuen die werden gearresteerd wegens het kritiseren van de overheid. De grondwet voorziet voorts in de vrijheid van vereniging en vergadering, maar deze vrijheden werden in 2014 ernstig beperkt, aldus het US State Department.
17.
Daarnaast voorziet de grondwet in het recht op een eerlijk proces, maar de autoriteiten respecteren niet altijd de wettelijke bepalingen met betrekking tot de rechten van de verdachten. Volgens het US State Department is het overdadig gebruik van voorarrest één van de belangrijkste mensenrechtenproblemen in Algerije. De wet verbiedt marteling, maar NGO’s en lokale mensenrechtenorganisaties melden dat ambtenaren soms gebruik maken van marteling en mishandeling om bekentenissen te verkrijgen. Overheidsagenten kunnen hiervoor worden veroordeeld tot gevangenisstraffen tussen 10 en 20 jaar, maar er zijn geen veroordelingen bekend. Volgens Amnesty International is op dit gebied sprake van straffeloosheid. Dat volgens verweerder, zoals ter zitting aangegeven, geen sprake is van structurele overtredingen tegen gevangenen, blijkt niet uit de door verweerder gehanteerde toelichting, terwijl de genoemde NGO’s en lokale mensenrechtenorganisaties geen melding maken van incidenten maar een algemeen beeld schetsen.
18.
Verder melden internationale en lokale waarnemers dat de autoriteiten gebruik maken van antiterreurwetten en restrictieve wetten om politieke activisten vast te houden. Het aantal politieke gevangenen en de status van bescherming die aan hen gegeven wordt is niet bekend. Tot slot is volgens het US State Department de rechterlijke macht niet onpartijdig en is er sprake van beïnvloeding en corruptie.
19. Deze bevindingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer tot de conclusie leiden dat Algerije als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Hoe en waarom deze bevindingen – die verweerder gezien het bepaalde in artikel 3.37f van het VV 2000 wel terecht heeft betrokken bij de beoordeling – desalniettemin tot die conclusie moeten leiden is door verweerder op geen enkele wijze nader gemotiveerd, laat staan onderbouwd met stukken. Uit de gegeven toelichting blijkt onvoldoende of de hiervoor genoemde (mensen)rechten in de praktijk worden nageleefd en of politie en justitie functioneren in zodanige mate dat daadwerkelijk rechtsmiddelen beschikbaar zijn bij een schending van deze rechten. Niet is uitgelegd waarom het systeem van rechtsmiddelen in het algemeen voldoende waarborgen biedt tegen schending van rechten en vrijheden, mede in het licht van het door het US State Department geconstateerde gebrek aan rechterlijke onafhankelijkheid. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat niet is onderzocht of gevangenen daadwerkelijk een rechtsmiddel kunnen aanwenden in geval van mishandeling/marteling. Evenmin wordt duidelijk of en in welke mate onrechtmatig optreden van politie en justitie actief wordt onderzocht en bestraft.
20. Gelet hierop voldoet de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst niet aan de wettelijk voorgeschreven vereisten zoals gesteld in artikel 3.37f van het VV 2000, zodat de rechtbank aanleiding ziet de ministeriële regeling van 11 oktober 2016 onverbindend te verklaren voor zover daarbij Algerije door een wijziging van bijlage 13 van het VV 2000 is aangemerkt als veilig land van herkomst. Hetgeen eiser verder in beroep heeft aangevoerd ten aanzien van de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst behoeft geen bespreking meer.
21. Verweerder heeft ten onrechte met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond afgewezen. Dit brengt met zich mee dat ten onrechte aan eiser een vertrektermijn van nul dagen en een inreisverbod van twee jaar is opgelegd. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen derhalve niet in stand worden gelaten.
22. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door de aanvraag op grond van artikel 31 van de Vw 2000 als ongegrond af te wijzen.
23. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie de uitspraak van 24 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2087) dient ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen eerst door verweerder te worden onderzocht of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij dient hij de informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties, te betrekken.
24. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat door hem niet is onderzocht of in het algemeen bescherming wordt geboden door de autoriteiten in Algerije. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de in rechtsoverweging 12 weergegeven toelichting blijkt dat door de autoriteiten in Algerije in zijn algemeenheid bescherming wordt geboden tegen de door verweerder geloofwaardig bevonden problemen van eiser.
25. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit voornoemde toelichting onvoldoende of tegen de problemen van eiser in het algemeen bescherming door de autoriteiten kan worden geboden. Zoals hiervoor reeds overwogen is immers niet inzichtelijk of politie en justitie functioneren in die mate dat de materiële en procedurele mensenrechtenwetgeving wordt toegepast en of er daadwerkelijk rechtsmiddelen beschikbaar zijn. Niet is uitgelegd waarom het systeem van rechtsmiddelen in het algemeen voldoende waarborgen biedt tegen schending van rechten en vrijheden. Verweerder heeft daarom de afwijzing van de asielaanvraag van een onvoldoende motivering voorzien.
26. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd wegens schending van de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Verweerder dient opnieuw op de aanvraag van eiser te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
27. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder opnieuw op de asielaanvraag van eiser dient te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.A. Buijs, voorzitter, en mr. C.T.C. Wijsman en
mr. G.J.W.M. Kipping, leden, in aanwezigheid van mr. B. van der Bruggen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2017.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.