Overwegingen
1. Op 10 november 2016 heeft eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft tijdens het gehoor veilig land van herkomst, samengevat en voor zover hier van belang, naar voren gebracht dat hij Algerije heeft verlaten omdat hij bang was om gedood te worden door de kinderen van zijn adoptieouders. Omdat zij wisten dat eiser niet hun echte broer is en omdat eiser het geld dat hij van zijn adoptieouders en een van hun zoons heeft geleend, niet terug heeft betaald.
2. Verweerder heeft vastgesteld dat het asielrelaas is opgebouwd uit de volgende relevante elementen:
- Eiser heeft verklaard dat hij [naam] is, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] in Algerije, de Algerijnse nationaliteit heeft en Arabier en soennitische moslim is;
- Eiser heeft verklaard dat de reden van vertrek uit zijn land gelegen is in de omstandigheid dat hij met de dood is bedreigd door de kinderen van zijn adoptieouders.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit - waarvan het voornemen van 18 november 2016 deel uitmaakt - de nationaliteit, identiteit, etniciteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Ook wordt eiser geloofd in zijn verklaringen omtrent zijn problemen met de kinderen van zijn adoptieouders. Verweerder heeft de aanvraag van eiser echter afgewezen, omdat Algerije als veilig land van herkomst kan worden beschouwd en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Algerije ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Daarbij heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij eventuele problemen niet de bescherming van de (hogere) autoriteiten kan inroepen.
4. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat Algerije niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. In de eerste plaats is er niet voldaan aan artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), nu geen van de in dit artikel genoemde bronnen bij de beoordeling zijn betrokken. Verweerder stelt in het bestreden besluit dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat die bronnen er zijn. Volgens eiser is het echter primair aan verweerder om daar onderzoek naar te doen, desnoods door aan de in artikel 3.105ba van het Vb 2000 genoemde instellingen te verzoeken om een rapportage. Voorts voert eiser aan dat de bronnen die verweerder wel noemt (US State Department, Freedom House en de Fragile State Index) de conclusie dat Algerije een veilig land van herkomst is niet rechtvaardigen. Uit de door verweerder genoemde bronnen blijkt dat de Algerijnse autoriteiten de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid ernstig inperken door intimidatie en het uitoefenen van druk; individuen worden gearresteerd voor het uiten van kritiek op de overheid. Ook het recht op vrijheid van vereniging en vergadering wordt ernstig beperkt. Homoseksuele handelingen zijn strafbaar. Het recht op een eerlijk proces wordt niet altijd gerespecteerd en de rechterlijke macht is niet onpartijdig en beïnvloedbaar en corrupt. De Algerijnse overheid maakt zich voorts schuldig aan marteling en mishandeling en er is ten aanzien van de daders sprake van straffeloosheid. Daar komt bij dat de Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (Procedurerichtlijn) niet toestaat dat bepaalde delen van een land of bepaalde groepen in een land worden uitgezonderd. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat nu van de geloofwaardigheid van zijn problemen wordt uitgegaan, verweerder had dienen te onderzoeken of er door de autoriteiten in het algemeen bescherming wordt geboden. Ten slotte stelt eiser dat uit het voorgaande volgt dat hem ten onrechte een vertrektermijn van nul dagen en een inreisverbod is opgelegd.
5. Verweerder heeft bij het opnemen van Algerije op de lijst van landen die als veilig land van herkomst kunnen worden aangemerkt, ter onderbouwing het volgende opgenomen.
Voornemen
Verdragen
Algerije is partij bij de volgende verdragen:
- Internationaal Verdrag inzake de burgerrechten en politieke rechten en het daarbij behorende (eerste) Facultatief Protocol;
- Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing;
- Het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen en het daarbij behorende Protocol.
Wetten en voorschriften
De grondwet van Algerije verbiedt discriminatie op grond van geboorte, ras, gender, taal en sociale status. Volgens het Human Rights Report 2015 van het US State Department worden deze wetten in de praktijk gehandhaafd, hoewel vrouwen te maken hebben met wettelijke en sociale discriminatie. De grondwet voorziet in vrijheid van meningsuiting en persvrijheid, maar deze vrijheden werden in de praktijk ernstig beperkt, onder meer door intimidatie, uitoefenen van informele druk en door controle op advertentieruimte en drukkerijen. Er zijn berichten over individuen die werden gearresteerd wegens het kritiseren van de overheid. De grondwet voorziet in de vrijheid van vereniging en vergadering, maar deze vrijheden werden in 2014 ernstig beperkt, aldus het US State Department. De grondwet voorziet in de vrijheid van religie, al wordt de islam als staatsgodsdienst gezien. Het bekeren van moslims is formeel een strafbaar feit, maar deze wet wordt in het algemeen niet toegepast.
Homoseksuele handelingen zijn verboden in Algerije. Volgens het rapport ‘State Sponsored
Homophobia’ van ILGA staat er in de Algerijnse Strafwet op homoseksuele handelingen twee jaar gevangenisstraf. Er zijn geen berichten van strafrechtelijke vervolging op basis van deze wet.
De grondwet voorziet in het recht op een eerlijk proces, maar de autoriteiten
respecteren niet altijd de wettelijke bepalingen met betrekking tot de rechten van verdachten. De Hoge Raad van Justitie is verantwoordelijk voor de juridische discipline en de benoeming van rechters. De President is voorzitter van de Raad. Volgens het US State Departement was de rechterlijke macht niet onpartijdig en was er sprake van beïnvloeding en corruptie.
Vervolging of ernstige schade
Internationale en lokale waarnemers melden dat de autoriteiten gebruik maken
van antiterreurwetten en restrictieve wetten om politieke activisten vast te houden. Het aantal politieke gevangenen en de status van bescherming die aan hen gegeven wordt is niet bekend. Volgens de autoriteiten gaat het niet om politieke gevangenen, maar om personen die als individu zijn veroordeeld vanwege terrorisme. De overheid heeft het ICRC toestemming gegeven deze gedetineerden op te zoeken.
De wet verbiedt marteling, maar NGO's en lokale mensenrechtenorganisaties melden dat ambtenaren soms gebruik maken van marteling en mishandeling om bekentenissen te verkrijgen. Overheidsagenten kunnen hiervoor worden veroordeeld tot gevangenisstraffen tussen de 10 en 20 jaar, maar er zijn nog geen veroordelingen bekend. Volgens Amnesty International is op dit gebied sprake van straffeloosheid.
Algemene mensenrechtensituatie
Algerije is een republiek met een meerpartijenstelsel waarvan de President wordt gekozen voor een termijn van vijf jaar. Het US State Department noemt als belangrijkste mensenrechtenproblemen de beperkingen op de vrijheid van vereniging en vergadering, gebrek aan onafhankelijkheid bij de rechterlijke macht en het overdadig gebruik van voorarrest. Er is een verscheidenheid van binnenlandse mensenrechtenorganisaties actief, met wisselende medewerking of belemmeringen door de overheid. Enkele organisaties worden niet erkend, maar wel getolereerd.
Hoewel de grondwet voorziet in gendergelijkheid, zijn er veel wettelijke bepalingen en traditionele sociale praktijken die discriminerend zijn voor vrouwen en LHBTI’s. Vrouwen die een aanklacht wegens verkrachting of seksueel misbruik willen indienen zien daar vaak van af vanwege maatschappelijke druk en druk vanuit de familie.
Homoseksualiteit is sociaal niet geaccepteerd en is strafbaar. LHBTI’s hebben te maken met sociale discriminatie en LHBTI-activisten lopen verhoogd risico op bedreigingen vanuit de samenleving en op strafvervolging. Sommige LHBTI’s komen uit voor hun geaardheid, maar de meesten houden hun geaardheid verborgen uit angst voor represailles van hun families of pesterijen door autoriteiten.
Algerije staat op de 76ste plaats op de Fragile State Index 2016 (ter vergelijking: Finland staat op de 178e en Somalië op de 1e plaats).
De Amerikaanse NGO Freedom House heeft Algerije aangemerkt als een ‘niet-vrij’ land waarbij het op een schaal van 1 tot 7 (1 meest vrij en 7 minst vrij) een score van 6 heeft voor wat betreft ‘political rights’ en een score van 5 voor wat betreft ‘civil liberties’.
Algerije is door één EU-lidstaat geplaatst op een nationale lijst met veilige landen van herkomst, namelijk Bulgarije. In Duitsland is momenteel een wetsvoorstel in behandeling waarin Algerije wordt aangemerkt als veilig land van herkomst.
Conclusie
Uit bovengenoemde informatie komt volgens verweerder naar voren dat ten aanzien van Algerije kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vluchtelingrechtelijke vervolging, of van een reëel risico op ernstige schade in de zin van Richtlijn 2011/95/EU (PB L 337/9) (Kwalificatierichtlijn), met uitzondering van LHBTI’s. In individuele zaken kan dit anders liggen als het gaat om personen die via de media of internet kritiek uiten op de autoriteiten. Er is geen sprake van systematische vervolging van bepaalde groepen in de Algerijnse samenleving. Algerije is partij bij verschillende mensenrechtenverdragen en heeft wetten en andere voorschriften die waarborgen bieden, al lijken deze niet altijd te worden nageleefd. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van verwijdering of uitlevering van eigen burgers naar gebieden in andere landen waar zij worden vervolgd of een reëel risico lopen op onmenselijke behandeling. Het systeem van rechtsmiddelen biedt waarborgen tegen schendingen van de rechten en vrijheden, al is de rechterlijke macht niet volledig onafhankelijk en worden wettelijke bepalingen niet altijd nageleefd.
Op basis hiervan komt verweerder tot de conclusie dat Algerije kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst, met uitzondering ten aanzien van LHBTI’s. In individuele zaken dient bijzondere aandacht te worden geschonken aan personen die via de media of internet kritiek hebben geuit op de autoriteiten.
Bestreden besluit
Verweerder heeft naar aanleiding van de door eiser ingediende zienswijze in het bestreden besluit nog aanvullend naar voren gebracht dat hoewel de in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 genoemde bronnen naar hun aard van belang zijn en gelet daarop een zeker gewicht in de schaal leggen, dit niet betekent dat enkel indien van deze bronnen informatie bekend is, een land als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Indien de bronnen genoemd in artikel 3.105ba, tweede lid, van de Vb 2000 geen bruikbare informatie bevatten, kan op basis van andere gezaghebbende openbare bronnen een land als veilig land van herkomst worden aangemerkt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is gesteld in de zienswijze, noch anderszins is gebleken dat de in artikel 3.105ba, tweede lid, van de Vb 2000 genoemde bronnen wel relevante rapportages over Algerije bevatten.
Verder voert verweerder aan dat hoewel uit de gebruikte bronnen blijkt dat er in bepaalde gevallen mensenrechtenschendingen plaatsvinden, uit deze bronnen tevens blijkt dat de (hogere) autoriteiten mensenrechtenschendingen bestrijden. Verweerder beschouwt de gebruikte bronnen als relevant en voldoende om Algerije aan te merken als veilig land van herkomst.
Verweerschrift
In beroep heeft verweerder hier nog het volgende aan toegevoegd. Het US State Department stelt in het Country Report over 2015 dat de drie belangrijkste problemen inzake de naleving van de mensenrechten zagen op de beperking van de vrijheid van vergadering en vereniging, het ontbreken van rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid en het overmatig gebruik van voorlopige hechtenis. Andere, in de optiek van het US State Department blijkbaar als van minder belang aangemerkte problemen -naar verweerder aanneemt omdat het in mindere mate voorkwam- zagen op buitensporig gebruik van geweld door de politie, met inbegrip van beschuldigingen van marteling, beperkingen inzake de mogelijkheid van burgers om hun regering te kiezen, wijdverbreide corruptie en maatschappelijke discriminatie van personen met een handicap, mensen die leven met HIV/AIDS en LHBTI's. Vrouwen worden geconfronteerd met geweld en discriminatie en er was sprake van gevallen van kindermishandeling. Daarnaast beperkte de overheid de rechten van werknemers en werd gedwongen arbeid niet actief bestreden. In zijn algemeenheid stelt het US State Department dat in Algerije geen sprake is van politiek gemotiveerde verdwijningen. In verband met straffeloosheid van overheidsdienaren die zich aan misstanden schuldig maken meldt het US State Department dat een aanklacht wegens verkrachting door twee politieagenten, ingediend bij een (ander) politiebureau, in behandeling werd genomen en dat de twee agenten na een DNA-onderzoek werden gearresteerd. Ondanks dat de heersende publieke opinie is dat hoge overheidsfunctionarissen in het algemeen buiten schot blijven in het geval van corruptie, bracht de regering in 2015 een aantal grote corruptiezaken voor de rechter wat resulteerde in tientallen veroordelingen. De rechtspraak wordt als onvoldoende onafhankelijk gezien. Volgens een rapport van de Bertelsmann Stiftung kondigde de regering in augustus 2014 echter maatregelen aan om het gerechtelijk apparaat te moderniseren en opleidingen inzake de bescherming van de mensenrechten in te voeren. Eind 2014 werd aan het parlement een wetsontwerp voorgelegd inzake de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Wat betreft het overmatig gebruik van voorlopige hechtenis meldt het US State Department dat de Algerijnse overheid op 23 juli 2015 een aantal veranderingen doorvoerde in het wetboek van strafvordering teneinde het overmatige gebruik van voorlopige hechtenis terug te dringen. Inzake de situatie in detentiefaciliteiten meldt het US State Department dat deze in het algemeen voldoen aan de internationale standaarden. De Bertelsmann Stiftung meldt in zijn rapport dat de Algerijnse regering naar aanleiding van de Arabische Lente in de buurlanden en de onrust in Algerije in 2011 een aantal politieke hervormingen en raadplegingen heeft gelanceerd. De aanwezigheid van diverse oppositiegroeperingen maken voorts dat de Algerijnse autoriteiten rekening dienen te houden met beter georganiseerde en beter geïnformeerde organisaties en bewegingen, aldus het rapport van de Bertelsmann Stiftung.
Verweerder concludeert op basis van het algehele beeld dat de diverse rapporten schetsen dat in weerwil van gebreken, gesteld kan worden dat ten aanzien van vreemdelingen afkomstig uit Algerije in het algemeen geen gegronde vrees voor vervolging of schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) kan worden aangenomen.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de aanmerking van Algerije als veilig land van herkomst een uitzondering heeft gemaakt ten aanzien LHBTI's. Over de mogelijkheid om een dergelijke uitzondering te maken, heeft deze rechtbank in haar uitspraak van 23 augustus 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:9971) reeds een oordeel gegeven. Onder verwijzing naar deze uitspraak oordeelt de rechtbank dat de schrapping van de in artikel 30, eerste lid, en artikel 30, derde lid, van de Richtlijn 2005/85/EG geboden mogelijkheid delen of groepen uit te zonderen zo dient te worden uitgelegd, dat deze mogelijkheid door de Procedurerichtlijn niet langer wordt geboden. Dit betekent dat de situatie voor LHBTI's dient te worden meegewogen bij de beoordeling of een land voldoet aan de eisen die de Procedurerichtlijn stelt aan een veilig land van herkomst. 7. Ten aanzien van de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst overweegt de rechtbank als volgt. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474) heeft de ABRvS overwogen dat een land als veilig land van herkomst in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, artikel 3.105ba van het Vb 2000 en artikel 3.37f van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) kan worden aangewezen, als het aan een aantal in die wettelijke voorschriften omschreven vereisten voldoet. Verweerder moet aantonen dat aan de vereisten voor aanwijzing als veilig land van herkomst is voldaan. Gelet op de toepasselijke regelgeving geldt voor die aanwijzing als norm dat er in het desbetreffende land algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging in de zin van het Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951 (Trb. 1951, 131), zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (Trb. 1967, 76; hierna: het Vluchtelingenverdrag) en de Kwalificatierichtlijn, of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt.
Bij de beoordeling of aan deze norm wordt voldaan, moet verweerder de rechtstoestand in het land, de algemene politieke omstandigheden en de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel betrekken. Dit betekent dat hij de juridische en feitelijke situatie in het land moet onderzoeken en, in verband met eventueel te verwachten veranderingen in die situatie, acht moet slaan op de algemene politieke omstandigheden. Dat onderzoek moet verweerder baseren op een reeks van informatiebronnen, voor zover beschikbaar, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (hierna: EASO), de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (UNHCR), de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties. Daaruit moet blijken dat er in het desbetreffende land wet- en regelgeving is die vorenbedoelde vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt en die het voor de autoriteiten van dat land mogelijk maakt om hiertegen bescherming te bieden (de juridische situatie). Tevens moet daaruit blijken dat die wet- en regelgeving in de praktijk wordt toegepast en dat bescherming dus ook feitelijk wordt geboden, waarvoor ingevolge artikel 3.37f, tweede lid, van het VV 2000 onder meer de daadwerkelijke beschikbaarheid van een systeem van rechtsmiddelen relevant is (de feitelijke situatie). Nadat verweerder een land als veilig land van herkomst heeft aangewezen, moet hij de situatie in dat land, volgens artikel 37 van de Procedurerichtlijn en artikel 3.105ba, derde lid, van het Vb 2000, regelmatig opnieuw onderzoeken.
8. Zoals de ABRvS in eerdergenoemde uitspraak van 14 september 2016 heeft overwogen moet verweerder zijn onderzoek ingevolge artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 baseren op een reeks van informatiebronnen, voor zover beschikbaar. In de onderhavige zaak heeft verweerder onderzocht of de in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 genoemde bronnen voor Algerije beschikbaar zijn en geconcludeerd dat dit niet het geval is. Verweerder heeft dan ook andere bronnen mogen gebruiken. De rechtbank is echter van oordeel dat de informatie uit de door verweerder gebruikte bronnen, zoals weergegeven onder 5, de conclusie dat Algerije als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, niet kan dragen.
9. Ten aanzien van de juridische situatie overweegt de rechtbank daartoe dat Algerije weliswaar partij is bij verschillende internationale verdragen, zoals het Vluchtelingenverdrag en het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, maar dat uit de door verweerder overgelegde informatie ook blijkt dat de Algerijnse wetgeving op relevante onderdelen niet voldoet aan de in die verdragen opgenomen standaarden. Zo is het bekeren van moslims een strafbaar feit en zijn homoseksuele handelingen verboden in Algerije. Ook zijn er veel wettelijke bepalingen die discriminerend zijn voor vrouwen en LHBTI's.
10. Ten aanzien van de feitelijke situatie overweegt de rechtbank dat, voor zover wet- en regelgeving om vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM tegen te gaan en daartegen bescherming te bieden aanwezig is, uit de door verweerder gegeven onderbouwing blijkt dat deze wet- en regelgeving op belangrijke onderdelen in de praktijk niet wordt toegepast. Zo voorziet de grondwet in vrijheid van meningsuiting en persvrijheid, maar worden deze vrijheden in de praktijk ernstig beperkt, onder meer door intimidatie, uitoefenen van informele druk en door controle op advertentieruimte en drukkerijen. Ook zijn er berichten over individuen die zijn gearresteerd wegens het kritiseren van de overheid. De grondwet voorziet tevens in de vrijheid van vereniging en vergadering, maar deze vrijheden werden in 2014 ernstig beperkt. Ook voorziet de grondwet in het recht op een eerlijk proces, maar de autoriteiten respecteren niet altijd de wettelijke bepalingen met betrekking tot de rechten van de verdachten. Volgens het Human Rights Report 2015 van het US State Department is de rechterlijke macht niet onpartijdig en was er sprake van beïnvloeding en corruptie. Internationale en lokale waarnemers melden dat de autoriteiten gebruik maken van antiterreurwetten en restrictieve wetten om politieke activisten vast te houden. De wet verbiedt marteling, maar NGO's en lokale mensenrechtenorganisaties melden dat ambtenaren soms gebruik maken van marteling en mishandeling om bekentenissen te verkrijgen. Overheidsagenten kunnen hiervoor worden veroordeeld tot gevangenisstraffen tussen 10 en 20 jaar, maar er zijn nog geen veroordelingen bekend. Volgens Amnesty International is op dit gebied sprake van straffeloosheid. Hoewel de grondwet voorziet in gendergelijkheid, zijn er veel wettelijke bepalingen en traditionele sociale praktijken die discriminerend zijn voor vrouwen en LHBTI’s. Vrouwen die een aanklacht wegens verkrachting of seksueel misbruik willen indienen zien daar vaak vanaf vanwege maatschappelijke druk en druk vanuit de familie. LHBTI’s hebben te maken met sociale discriminatie en LHBTI-activisten lopen verhoogd risico op bedreigingen vanuit de samenleving en op strafvervolging.
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de motivering die verweerder heeft gebezigd niet voldoet aan de eisen die de in artikel 3.37f van het VV 2000 geïmplementeerde bijlage I bij de Procedurerichtlijn daaraan stelt. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om de ministeriële regeling van 11 oktober 2016 met nummer 750970 onverbindend te verklaren voor zover Algerije daarbij middels een wijziging van bijlage 13 van het VV 2000 is aangemerkt als veilig land van herkomst.
12. Verweerder heeft de aanvraag dan ook ten onrechte met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 als kennelijk ongegrond afgewezen. Dit brengt met zich dat ten onrechte een vertrektermijn van nul dagen is opgelegd en dat –daarom- het opgelegde inreisverbod voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
13. Ten behoeve van een finale beslechting van dit geschil ziet de rechtbank aanleiding te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de ABRvS van 3 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2999). 14. In dit verband is de rechtbank allereerst, ten aanzien van de door verweerder in het verweerschrift genoemde verbeteringen in de situatie in Algerije, van oordeel dat deze verbeteringen niet volgen uit de door verweerder gebruikte bronnen. De conclusie van het rapport van de Bertelsmann Stiftung is immers dat er geen significante verbeteringen op het gebied van de mensenrechten zijn en dat de situatie in Algerije niet aanmerkelijk is verbeterd de laatste jaren. Het verweerschrift biedt dan ook geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
15. Volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS (zie de uitspraak van 24 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2087) moet ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen eerst door verweerder worden onderzocht of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij dient hij de informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties, te betrekken. Als verweerder die vraag bevestigend heeft beantwoord, is het vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien hij dat laatste niet aannemelijk maakt, kan slechts het tevergeefs door hem inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden. 16. Nu verweerder alle onder 2 vermelde relevante elementen geloofwaardig heeft geacht, is het aan verweerder om aan de hand van informatie over de algemene situatie in Algerije te onderzoeken of door de autoriteiten aldaar in het algemeen bescherming wordt geboden. Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Algerije in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden gezien en dat hij evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat er voor hem geen mogelijkheid bestaat om tegen de door hem ondervonden problemen de bescherming van de autoriteiten van Algerije in te roepen. Uit de motivering van verweerder blijkt evenwel niet dat door verweerder eerst, op de onder 15 weergegeven wijze, is onderzocht of door de autoriteiten in het algemeen bescherming wordt geboden. Ter zitting is namens verweerder bovendien bevestigd dat een dergelijk onderzoek niet heeft plaatsgevonden, nu volgens verweerder het algemene beschermingsvraagstuk is vervat in de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst. Verweerder heeft daarom de afwijzing van de asielaanvraag van een onvoldoende motivering voorzien.
17. Er is dan ook geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor het overige in stand te laten. Verweerder dient opnieuw op de aanvraag te beslissen, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).