ECLI:NL:RBDHA:2018:13846

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 8373
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag wegens alcoholverslaving en zorgplicht werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en het Dagelijks Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Avalex. De eiser, een ambtenaar, was disciplinair ontslagen vanwege herhaald ernstig plichtsverzuim, met name alcoholgebruik tijdens diensttijd. Het primaire besluit tot ontslag werd genomen op 12 juli 2017, en het bezwaar van eiser werd op 31 oktober 2017 ongegrond verklaard. Eiser stelde dat zijn alcoholverslaving als ziekte moet worden gekwalificeerd, waardoor er geen sprake zou zijn van toerekenbaar plichtsverzuim. Hij eiste ook een transitievergoeding van € 63.202,- bruto.

De rechtbank overwoog dat voor de constatering van plichtsverzuim de overtuiging van het bestuursorgaan op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens noodzakelijk is. Eiser had niet ontkend dat hij op 12 juni 2017 op het werk bier had gedronken, wat de rechtbank kwalificeerde als ernstig plichtsverzuim. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van eiser toerekenbaar waren, en dat verweerder bevoegd was om disciplinair te straffen. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde sanctie, onvoorwaardelijk strafontslag, gerechtvaardigd was gezien de aard en ernst van het plichtsverzuim, vooral omdat veiligheid op de werkplek voorop staat.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat verweerder niet tekort was geschoten in zijn zorgplicht. Verweerder had meerdere keren met eiser gesproken over zijn alcoholgebruik en had hulp aangeboden. De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat zijn alcoholprobleem als ziekte moest worden beschouwd, en concludeerde dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 november 2018, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 17/8373

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),
en

Het Dagelijks Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Avalex, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Huijsmans).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser disciplinair strafontslag opgelegd vanwege herhaald ernstig plichtsverzuim.
Bij besluit van 31 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is namens verweerder ter zitting verschenen mr. P. Metz.

Overwegingen

1. Verweerder heeft eiser bij besluit van 12 juli 2017 disciplinair onvoorwaardelijk strafontslag opgelegd op grond van ernstig plichtsverzuim vanwege meerdere incidenten (sinds 2010) waarbij eiser is aangesproken op alcoholgebruik tijdens diensttijd.
2 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn alcoholverslaving dient te worden gekwalificeerd als ziekte, zodat van ernstig (toerekenbaar) plichtsverzuim geen sprake kan zijn. Verweerder heeft zich daarnaast niet gehouden aan de op hem rustende zorgplicht als werkgever, aldus eiser. Eiser heeft voorts betoogd dat hij recht heeft op een transitievergoeding van € 63.202,-- bruto dan wel doorbetaling van salaris omdat hem geen verwijtbaarheid treft. Hij heeft in dat verband verwezen naar de uitspraken van de Hoge Raad van 30 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:484) en van de rechtbank Noord-Nederland van 29 september 2017 (ECLI:NL:RBNNE:2017:4367).
3 De rechtbank overweegt het volgende.
3.1
Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB is het voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven noodzakelijk dat het bestuursorgaan op basis van beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging heeft verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedraging heeft begaan. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:755.
Eiser heeft niet ontkend dat hij op 12 juni 2017 op het werk bier heeft gedronken.
Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de gedragingen zijn te kwalificeren als ernstig plichtsverzuim.
3.2
Uit vaste rechtspraak van de CRvB blijkt dat de vraag of het plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim, een vraag is naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex. Voor de toerekenbaarheid is van doorslaggevende betekenis of eiser de ontoelaatbaarheid van dat gedrag heeft ingezien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM8443.
Verslaving vormt op zichzelf niet een verontschuldigende factor bij de beoordeling van onder invloed van die verslaving gepleegd plichtsverzuim. Dit zou slechts anders zijn indien die verslaving moet worden toegeschreven aan een zodanig, niet door die verslaving veroorzaakt, psychisch defect dat betrokkene niet meer in staat moet worden geacht zijn wil ten aanzien van zijn drinkgedrag in vrijheid te bepalen (zie CRvB 7 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BK9656). Dit laatste is gesteld, noch gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van eiser zijn te kwalificeren als toerekenbaar plichtsverzuim.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder bevoegd was om eiser disciplinair te straffen.
3.3
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van de vraag of de opgelegde sanctie evenredig is aan het plichtsverzuim, onder meer de aard en ernst van het plichtsverzuim van belang zijn. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 12 juli 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX1233).
De rechtbank is van oordeel dat het toerekenbare plichtsverzuim in dit geval voldoende is om een onvoorwaardelijk strafontslag te kunnen rechtvaardigen. De rechtbank betrekt daarbij dat bij het werk op een gemeentelijk afvalbrengstation veiligheid voorop dient te staan en er veel contact is met klanten.
Verder was eiser een gewaarschuwd mens, omdat hem al eerder voorwaardelijk strafontslag is opgelegd wegens alcoholgebruik en hij meermalen voor het laatste incident op 14 juni 2017 op zijn alcoholgebruik is gewezen.
3.4
De rechtbank is tenslotte van oordeel dat niet kan worden gesteld dat verweerder tekort is geschoten in zijn zorgplicht. Verweerder heeft ontvangen signalen over eisers alcoholgebruik niet naast zich neergelegd, maar is met eiser daarover al vanaf 2010 meermaals in gesprek gegaan. Daarbij is eiser op het hart gedrukt openheid van zaken te geven en hulp in te roepen, is door verweerder geïnformeerd naar de voortgang van de hulpverlening en heeft verweerder eiser ook hulp aangeboden.
Niet kan derhalve worden gezegd dat eiser aanspraak zou kunnen maken op een ontslagvergoeding of doorbetaling van loon.
De verwijzing door eiser naar uitspraken van de Hoge Raad van 30 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:484) en van de rechtbank Noord-Nederland van 29 september 2017 (ECLI:NL:RBNNE:2017:4367) inzake aanspraak op een transitievergoeding maken het vorenstaande niet anders, reeds nu het in die gevallen niet ambtenaren betrof, maar ontslag van werknemers waarop het Burgerlijke wetboek van toepassing is.
3.5
Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat zijn alcoholprobleem beschouwd dient te worden als ziekte waarvan hem geen verwijt kan worden gemaakt, overweegt de rechtbank dat ingevolge vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 30 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4925) het feit dat sprake is van een ernstig alcoholprobleem nog niet tot de conclusie leidt dat sprake is van ongeschiktheid op medische gronden.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.