[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 6 februari 2008, 07/3942 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Korpsbeheerder van de [politieregio] (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 30 juli 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2009. Appellant is niet verschenen. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C.J. van den Brekel, advocaat te ’s-Gravenhage, en A. Beenen, werkzaam bij de [politieregio] (hierna: politieregio).
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was vanaf 1976 in dienst bij (een rechtsvoorganger van) de politieregio. Vanaf 25 november 2005 was bij de korpsbeheerder bekend dat appellant een alcoholprobleem heeft. Op 9 januari 2006 is tussen de korpsbeheerder en appellant een overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn vastgelegd over het volgen van een alcoholprogramma door appellant. Op 30 januari 2006 is appellant onder invloed van alcohol op het werk verschenen. Met ingang van 1 februari 2006 is appellant buiten functie gesteld. De korpsbeheerder heeft een feitenonderzoek ingesteld, waarbij appellant op 22 en 23 februari 2006 dronken is aangetroffen in zijn woning. In verband met de wens van appellant om in Limburg een nieuwe start te maken heeft de korpsbeheerder zijn medewerking toegezegd aan een detachering bij de politieregio Limburg-Noord. Deze toezegging is ingetrokken, nadat appellant op 16 oktober 2006 weer dronken is aangetroffen in zijn woning.
1.2. Bij besluit van 16 november 2006 is appellant met ingang van 15 december 2006 ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het beklede ambt, anders dan op grond van ziels- en lichaamsgebreken. Bij besluit van 27 maart 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft de korpsbeheerder, onder wijziging van de ontslagdatum in 16 februari 2007, de bezwaren van appellant tegen het besluit van 16 november 2006 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, voorzover hier van belang, het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij onder meer overwogen dat er bij appellant sprake was van alcoholmisbruik ten gevolge van een scheiding en dat niet gebleken is van een psychische defecttoestand die tot de conclusie had moeten leiden dat sprake was van ongeschiktheid op medische gronden. Daarom was er geen aanleiding voor de korpsbeheerder om onderzoek te verrichten naar het bestaan van eventuele medische oorzaken die aan de ongeschiktheid van appellant ten grondslag zouden hebben kunnen liggen.
3. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat ten onrechte voorbij gegaan is aan de mogelijkheid dat een medische oorzaak aan de ongeschiktheid ten grondslag heeft gelegen. Dit klemt temeer, aldus appellant, nu hij gedurende 30 jaar het politieambt zonder noemenswaardige problemen heeft vervuld.
De korpsbeheerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De rechtbank heeft met juistheid verwezen naar de vaste rechtspraak van deze Raad (CRvB 19 maart 1992, LJN AK5312 en TAR 1992, 95), waarin de Raad heeft geoordeeld dat het feit dat sprake is van een ernstig alcoholprobleem nog niet tot de conclusie leidt dat sprake is van ongeschiktheid op medische gronden. Dit is eerst aan de orde indien sprake is van een niet door het alcoholgebruik veroorzaakte psychische defecttoestand.
4.2. Uit de gedingstukken blijkt dat appellant volgens zijn eigen verklaring van 29 maart 2006 eind november 2005 een alcoholprobleem heeft gekregen nadat hij te horen had gekregen dat zijn vrouw van hem wilde gaan scheiden. Dit wordt bevestigd in een verklaring van de huisarts van appellant van 5 maart 2006, die aangeeft dat de scheiding appellant psychisch geheel uit het evenwicht heeft gebracht en dat deze is gevlucht in bovenmatig alcoholgebruik. In het - op verzoek van de bezwarencommissie opgestelde - overzicht van contacten die de bedrijfsarts met appellant heeft gehad wordt wel enige malen melding gemaakt van alcoholmisbruik, maar niet van psychische klachten.
4.3. Uit het vorenstaande kan de Raad niet afleiden, dat er ten tijde in geding sprake is geweest van een zodanige psychische problematiek bij appellant, dat gezegd kan worden dat zijn gedrag geheel is toe te schrijven aan een - niet door alcoholgebruik veroorzaakte - psychische defecttoestand, waardoor hij niet in staat was zijn wil te bepalen. Appellant heeft ook geen medische stukken ingebracht waaruit dit zou kunnen worden afgeleid, terwijl het wel op zijn weg lag een dergelijke defecttoestand aan te tonen; zeker gelet op de in 4.2 genoemde gedingstukken die in een andere richting wijzen. In de gegeven omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat de korpsbeheerder nalatig is geweest door zelf geen nader onderzoek in te stellen naar een mogelijke medische oorzaak van de ongeschiktheid van appellant.
4.4. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten moet worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover in hoger beroep aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en K.J. Kraan en T. van Peijpe als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2009.