In deze zaak heeft eiser, die in 2004 is gestart met dienstverleningsactiviteiten in de hypotheekbranche, beroep ingesteld tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser heeft in 2012 inkomsten genoten uit zorgverlening aan zijn moeder, waarvoor hij een persoonsgebonden budget ontving. De inspecteur heeft echter gesteld dat er geen sprake is van een bron van inkomen uit de dienstverleningsactiviteiten en dat de zorgverleningsactiviteiten niet als onderneming kunnen worden aangemerkt. Hierdoor heeft eiser geen recht op zelfstandigenaftrek en MKB-vrijstelling. De rechtbank heeft op 1 maart 2018 uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. Eiser heeft niet aangetoond dat hij met zijn financiële dienstverleningswerkzaamheden in 2012 een positief resultaat heeft behaald. De rechtbank oordeelt dat de activiteiten onvoldoende samenhang vertonen om als één onderneming te worden beschouwd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verzuimboete terecht is opgelegd, omdat eiser niet tijdig aangifte heeft gedaan. De uitspraak van de rechtbank is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.