ECLI:NL:RBDHA:2018:10696

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7295
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van het militair invaliditeitspensioen en de toepassing van het PTSS protocol

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die in dienst was bij de minister van Defensie, en de minister zelf. De eiser had beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister om zijn militair invaliditeitspensioen (mip) te berekenen op basis van een invaliditeitspercentage van 21%. Dit percentage was vastgesteld op basis van het PTSS protocol, dat door de minister werd gehanteerd. De eiser betwistte de toepassing van dit protocol en stelde dat het niet als grondslag kon dienen voor de vaststelling van zijn invaliditeit, onder verwijzing naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en een brief van de minister van Defensie.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij de eiser zijn bezwaren tegen de besluiten van de minister naar voren bracht. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de stelling dat het PTSS protocol niet adequaat was getoetst door relevante instanties, zorgvuldig overwogen. De rechtbank concludeerde dat de minister de juiste beoordelingsmethodiek had toegepast en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geldigheid van het PTSS protocol. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was en dat er geen proceskostenveroordeling nodig was.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige toetsing van de methoden die worden gebruikt voor het vaststellen van invaliditeit, maar bevestigt ook dat de bestaande methodieken, zoals het PTSS protocol, voldoende waarborgen bieden om als basis voor besluiten te dienen. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/7295

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A. Koolmees),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: H.A.L. Knoben).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de hoogte van eisers militair invaliditeitspensioen (mip) berekend naar een mate van invaliditeit van 21%.
Bij besluit van 13 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2018.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser was in dienst bij verweerder. In die periode is hij in 1982 en 1983 zes maanden uitgezonden naar Libanon.
2. Op 14 juni 2016 heeft eiser verweerder verzocht om toekenning van een mip. Bij primair besluit van 24 juli 2017 is aan eiser per 29 juni 2015 een mip toegekend berekend naar een mate van invaliditeit van 21%.
In bezwaar heeft eiser onder meer aangevoerd dat het PTSS protocol niet als grondslag kan dienen voor het besluit, nu hieraan feilen kleven.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
3. In beroep stelt eiser zich op het standpunt dat het PTSS protocol niet kan worden gebruikt als methode om de mate van invaliditeit vast te stellen. Eiser wijst hierbij onder meer op de brief van de minister van Defensie van 22 december 2017 en de onderzoeksrapportage Evaluatie Schattingsmethodiek PTSS protocol (Kamerstukken II, 2016-2017, 30 139, nr. 169) (hierna: Evaluatie). Bij brief van 11 juni 2018 heeft eiser aanvullende stukken ingediend, waaronder een e-mail van 20 maart 2018 van [X] , werkzaam bij het Hoofd Directie Personeel van het Ministerie van Defensie, waaruit volgens eiser blijkt dat er geen documenten zijn waaruit blijkt dat de Gezondheidsraad of de Raad voor civiel-militaire Zorg (RZO) de gebruikte methodiek (PTSS protocol) hebben getoetst, of positief hebben beoordeeld.
4. In het verweerschrift wijst verweerder op de uitspraken van de CRvB van 11 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1788) en 1 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1961). In die zaken heeft de CRvB uitspraak gedaan ten aanzien van de door eiser aangevoerde beroepsgronden.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
De stelling dat aan de inhoud en/of wijze van totstandkoming van het PTSS Protocol zodanige gebreken kleven dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten, is eveneens aan de orde geweest in de zaak die tot de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1788, heeft geleid. De CRvB heeft daarin geen aanleiding gezien voor een ander oordeel dan al gegeven in de uitspraak van 13 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3830, namelijk dat het PTSS Protocol als zodanig de voor een wet in materiële zin geldende terughoudende toetsing kan doorstaan. De CRvB heeft in de uitspraak van 11 mei 2017 gewezen op het overwogene in de uitspraak van 13 november 2014, dat de wijze van totstandkoming van het PTSS Protocol voldoende waarborg biedt dat het daarin neergelegde stelsel in overeenstemming is met de actuele stand van de medische wetenschap. Voorts heeft de CRvB in de uitspraak van 11 mei 2017 overwogen dat de omstandigheid dat toepassing van het PTSS Protocol tot een verlaging van het invaliditeitspercentage met enkele tientallen procenten kan leiden, uit dit geactualiseerde stelsel voortvloeit en dat er geen hogere wet- of regelgeving is die zich daartegen verzet. Voorts is de CRvB in de uitspraak van 11 mei 2017 voorbijgegaan aan de – in die zaak niet onderbouwde – betwisting van de toetsing van de schattingsmethodiek van het PTSS Protocol door de Gezondheidsraad.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser in dit beroep naar voren heeft gebracht en de overgelegde e-mail van [X] van 20 maart 2018 geen aanleiding om thans anders te oordelen. Bij uitspraak van 23 mei 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:5966, heeft deze rechtbank in een andere zaak, waarin gelijkluidende beroepsgronden, waaronder de voornoemde e-mail van
20 maart 2018, aan de orde zijn geweest, overwogen dat in de brief van verweerder van
30 september 2013 aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2013-2014, 30139, nr. 122, blz.13, tweede alinea) niet staat dat het PTSS Protocol door middel van een formele verklaring van de Gezondheidsraad en de RZO is goedgekeurd, maar dat de gebruikte methodiek is getoetst door de Gezondheidsraad en positief beoordeeld door de RZO. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat uit de Validatie schattingsmethodiek Defensie, Rapportage Klankbordgroep, van 21 december 2011, volgt dat met “deze methodiek” wordt gedoeld op de door de commissie “WPC – Psychische invaliditeit militairen (PIM)” ontwikkelde methodiek, die staat beschreven in het rapport “Schade in schalen, de psyche in beeld” ofwel het PIM-rapport. De rechtbank heeft geoordeeld dat aangezien het PTSS Protocol uit deze schattingsmethodiek is voortgevloeid, niet kan worden volgehouden dat het PTSS Protocol niet in overeenstemming is met de actuele stand van de medische wetenschap en om die reden aan het PTSS Protocol zodanige gebreken kleven dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor het (in die zaak) bestreden besluit. Verweerder heeft er voorts ter zitting op gewezen dat [Y] zowel lid was van de Gezondheidsraad als lid van de voornoemde klankbordgroep, zodat de ontwikkelingen rondom het PTSS protocol in beide groepen bekend waren.
Voor zover eiser beoogt te stellen dat het PTSS Protocol slechts in overeenstemming kan zijn met de actuele stand van de medische wetenschap indien dit bij formele besluiten van de Gezondheidsraad en de RZO is goedgekeurd, volgt de rechtbank eiser daarin niet, nu –
zoals ook in de uitspraak van 23 mei 2018 is overwogen – niet duidelijk is waarop dit standpunt berust. De juistheid van dit standpunt volgt ook niet uit de uitspraak van de CRvB van 13 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3830. In deze uitspraak wordt immers slechts geoordeeld dat de gebruikte methodiek is getoetst door de Gezondheidsraad en positief beoordeeld door de RZO.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat een document van deze toetsing niet is overgelegd, niet betekent dat de toetsing niet heeft plaatsgevonden. Dat de RZO de gebruikte methodiek heeft besproken volgt uit de door eiser overgelegde e-mail van
[X] . Ook de omstandigheid dat – zoals door de gemachtigde van verweerder in dit geding ter zitting van 26 april 2018 is aangevoerd – niet de gehele Gezondheidsraad, maar een aantal van zijn leden, de gebruikte methodiek heeft beoordeeld, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank ziet in hetgeen door partijen naar voren is gebracht geen aanleiding om aan het door verweerder in deze kwestie ingenomen standpunt te twijfelen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om, zoals door eiser verzocht, verweerder op te dragen nadere stukken over te leggen. Daargelaten dat het aan eiser is om zijn stellingen met stukken te onderbouwen, ziet de rechtbank in het betoog van eiser geen gronden voor het oordeel dat het PTSS Protocol thans, anders dan voorheen, de geldende terughoudende rechterlijke toetsing niet kan doorstaan.
De beroepsgrond dat verweerder ten aanzien van eiser ten onrechte van de thans geldende beoordelingsmethodiek van het PTSS Protocol is uitgegaan in plaats van de voorheen gehanteerde beoordelingssystematiek, faalt gezien het hiervoor overwogene.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2018
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.