ECLI:NL:CRVB:2017:1961
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van invaliditeit van een militair met PTSS en de toepassing van het PTSS Protocol
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig militair, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister van Defensie over zijn invaliditeitspensioen. De appellant had in 1999 en 2001 dienst gedaan in Kosovo en Bosnië en leed aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een depressieve stoornis. De Raad oordeelde dat het PTSS Protocol, dat gebruikt wordt voor de beoordeling van de mate van invaliditeit, voldoet aan de wettelijke eisen en dat de minister de mate van invaliditeit correct had vastgesteld op basis van de beschikbare medische gegevens.
De Raad verwees naar een eerdere uitspraak van 11 mei 2017, waarin dezelfde beroepsgronden aan de orde waren. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om af te wijken van het eerder gegeven oordeel. De appellant had geen medische onderbouwing gepresenteerd voor zijn stelling dat zijn invaliditeitspercentage hoger zou moeten zijn dan vastgesteld. De Raad bevestigde dat de minister de mate van invaliditeit op 11,25% had vastgesteld op basis van een advies van de verzekeringsarts, dat als adequaat en goed onderbouwd werd beschouwd.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat er geen reden was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 juni 2017.