ECLI:NL:RBDHA:2017:9671
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag duurzaam verblijf op basis van onvoldoende ononderbroken rechtmatig verblijf en beëindiging van de relatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor duurzaam verblijf door een Turkse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend op 22 augustus 2016, maar deze werd afgewezen op 2 januari 2017, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarde van vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf, zoals gesteld in artikel 8.17 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, terecht had vastgesteld dat het rechtmatig verblijf van de eiser op 13 december 2012 was geëindigd. Dit was gebaseerd op de Basisregistratie Personen (BRP), waaruit bleek dat de eiser sinds die datum niet meer samenwoonde met zijn partner, de referente, met wie hij een duurzame relatie had gehad. De rechtbank overwoog dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de relatie langer had geduurd dan de door verweerder vastgestelde periode van drie jaar. De eiser betoogde dat de relatie pas op 1 juli 2013 was geëindigd, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet in bewijsnood verkeerde, aangezien hij geen contact meer had met de referente. De rechtbank concludeerde dat de verweerder op basis van de BRP-registratie mocht uitgaan van de beëindiging van de relatie op 13 december 2012, en dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor duurzaam verblijf. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.