ECLI:NL:RBDHA:2017:7904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
09/818118-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stalking en gedragsaanwijzing in strafzaak tegen verdachte

In deze strafzaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 september 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan stalking van de aangever. De verdachte heeft gedurende meerdere jaren veelvuldig contact gezocht met de aangever, waaronder het bellen, inspreken van voicemailberichten en het sturen van sms-berichten. Ook heeft zij geprobeerd contact te leggen met familieleden van de aangever en heeft zij meermalen de tandartspraktijk van de aangever betreden, ondanks een opgelegd toegangsverbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op geen enkele wijze heeft laten zien dat zij zich bewust is van de ongeoorloofdheid van haar gedrag en de impact die dit heeft gehad op het leven van de aangever. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de lange duur van de stalking en de gevolgen voor de aangever en zijn gezin. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor belaging, opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing en wederrechtelijk binnendringen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, en er zijn contact- en gebiedsverboden opgelegd. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat niet is aangetoond dat er sprake is van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangever.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/818118-16
Datum uitspraak: 30 september 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1946 te [geboorteplaats] (Nederlands-Indië),
adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 september 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr.
T. Berger, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. R. Dahlganjansing, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 12 mei
2016 tot en met 5 juni 2016 te 's-Gravenhage en/of elders in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de
persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] (en diens partner en familieleden), in
elk geval van een ander, met het oogmerk die die [slachtoffer] (en/of diens partner
en/of diens familie), in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te
doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door:
ondanks dat het haar meerdere malen duidelijk is uitgelegd tegen de wil van
die [slachtoffer] (en/of diens partner en/of diens familie) meerdere malen contact
te zoeken door:
- ( veelvuldig) telefonisch contact op te nemen en/of voicemailberichten achter
te laten (met een inhoud in de strekking dat zij verdachte een relatie heeft
met die [slachtoffer] en/of deel uit maakt van het leven van die [slachtoffer] en/of diens
familie en/of met daarin verzoek contact met haar op te nemen) en/of
- brieven (met een soortgelijke inhoud) te schrijven en/of achter te laten bij
die [slachtoffer] en/of diens familie (broer) en/of
- aan de deur te verschijnen bij die [slachtoffer] en/of diens familie;
2.
zij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 12 mei
2016 tot en met 5 juni 2016 en/of in de periode van 15 juli 2016 tot en met 21
juli 2016 te 's-Gravenhage en/of Zwolle en/of elders in Nederland
opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven
krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van
strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 7 mei 2016 gegeven door de
officier van justitie te 's-Gravenhage,
immers heeft verdachte opzettelijk in strijd met het opgelegde contactverbod
met [slachtoffer] meerdere malen telefonisch en/of per brief contact opgenomen
met die [slachtoffer] en/of diens voicemail (meerdere malen en/of langdurig)
ingesproken;
3.
ter berechting gevoegd zaak 09/763004-16:
zij op een of meer tijdstipppen gelegen in of omstreeks de periode van 22
januari 2016 tot en met 1 mei 2016 te 's-Gravenhage, althans in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt
op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , in elk geval van
een ander, met het oogmerk die [slachtoffer] , in elk geval die ander te
dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen,
door stelselmatig en/of veelvuldig, althans meermalen, die [slachtoffer] te bellen
en/of (daarbij) (meermalen) de voicemail van die [slachtoffer] in te spreken;
4.
ter berechting gevoegd zaak 09/842225-14:
zij in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 14 mei 2014,
althans in de periode van 8 maart 2013 tot en met 14 mei 2014 te
's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig
opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer]
in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer] , in elk geval
die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te
jagen, immers heeft zij, verdachte, die [slachtoffer] stelselmatig en/of veelvuldig,
althans meermalen, gebeld en/of voicemailberichten ingesproken en/of
heeft zij, verdachte, die [slachtoffer] stelselmatig en/of veelvuldig sms-berichten
gestuurd;
5.
zij op of omstreeks 13 mei 2014 te 's-Gravenhage
in een besloten lokaal gelegen [adres 2] en in gebruik bij
Tandartsenpraktijk [slachtoffer] ,
althans bij een ander of anderen dan bij verdachte
wederrechtelijk is binnengedrongen
immers was haar, verdachte, met ingang van 17 april 2014 schriftelijk de
toegang tot die tandartsenpraktijk ontzegd voor onbepaalde tijd;

3.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De raadsman heeft daartoe ten eerste aangevoerd dat de officier van justitie bewust medische informatie betreffende verdachte (te weten het verslag van het voorgeleidingsconsult NIFP van forensisch psychiater J.J.F.M. de Man van 6 juni 2016) heeft achtergehouden voor de verdediging. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat het Openbaar Ministerie eigenlijk een BOPZ-machtiging ten aanzien van verdachte heeft willen bewerkstelligen en dat het niet de bedoeling van het Openbaar Ministerie is geweest om de onderhavige openbare strafzitting doorgang te laten vinden. Ten derde heeft de raadsman aangevoerd dat de officier van justitie achter de rug van de verdediging en de meervoudige strafkamer van de rechtbank om de familiekamer van de rechtbank Den Haag heeft benaderd om een BOPZ-zitting te plannen op een datum kort vóór de openbare strafzitting. Dat laatste heeft er bovendien in geresulteerd dat de verdediging weinig tijd heeft gehad voor de voorbereiding van de onderhavige strafzitting. Er is alles bij elkaar geen sprake van een eerlijk proces.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is. Hij heeft daarbij aangevoerd dat het medisch rapport waarop de raadsman doelt door de rechtbank aan verdachte is voorgehouden en derhalve onderdeel uitmaakt van het procesdossier. Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat het Openbaar Ministerie inderdaad heeft getracht een BOPZ-zitting te plannen voorafgaand aan deze strafzitting. Het Openbaar Ministerie had daarbij voor ogen dat de rechtbank dan in het strafrechtelijk onderzoek zou kunnen beschikken over informatie over verdachte die uit die BOPZ-procedure naar voren zou zijn gekomen. Die informatie zou volgens de officier van justitie mogelijk relevant kunnen zijn voor de straftoemeting.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het ontvankelijkheidsverweer en overweegt daartoe als volgt.
Ten eerste is niet gebleken dat het Openbaar Ministerie bewust medische informatie omtrent verdachte heeft achtergehouden. Het door de raadsman bedoelde verslag van het voorgeleidingsconsult maakt onderdeel uit van het strafdossier waarover de rechtbank beschikt en wordt ook genoemd in de Pro Justitia rapportages van psychiater A. Banaei Kashani van 5 juli 2016 en GZ-psycholoog M.H. Keppel van 8 juli 2016, waarover ook de verdediging de beschikking had.
Ten aanzien van het tweede en derde argument van de raadsman overweegt de rechtbank het volgende. De BOPZ-procedure en de strafrechtelijke procedure zijn onafhankelijke, naast elkaar staande procedures; in beide procedures heeft de officier van justitie een bij wet geregelde rol. Het kan de officier van justitie niet worden tegengeworpen dat hij die beide rollen heeft vervuld. Ook overigens is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan haar recht op een eerlijke behandeling van haar zaak is tekort gedaan (Hoge Raad 19-12-1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0328, NJ 1996, 249).
4. Bewijsoverwegingen [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten 1 tot en met 5 wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de feiten 1, 3 en 4
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs is om tot een veroordeling van de ten laste gelegde feiten te komen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , aangezien hij niet is bedreigd en ook niet in diens vrijheid is belemmerd. Er is volgens de raadsman ook geen sprake van stelselmatigheid; verdachte nam niet iedere dag of iedere week contact op met [slachtoffer] . De raadsman heeft ook nog aangevoerd dat de wederrechtelijkheid van het handelen van verdachte ontbreekt, omdat [slachtoffer] (indirect) contact met verdachte is blijven zoeken. Ook is er geen opzet op inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , omdat verdachte contact opnam op verzoek van [slachtoffer] zelf. Van dwang of het aanjagen van vrees, zoals bedoeld in artikel 285b, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), is volgens de verdediging ook geen sprake. De berichten van verdachte aan [slachtoffer] zijn immers sociaal van karakter.
Verder heeft de raadsman een beroep gedaan op artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Volgens de raadsman heeft verdachte er recht op haar mening te uiten en is de inhoud van de voicemailberichten aan [slachtoffer] een uiting van een mening.
Ten aanzien van feit 2
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de gedragsaanwijzing van de officier van justitie van 7 mei 2016 niet proportioneel en noodzakelijk is in een democratische samenleving. De gedragsaanwijzing maakt dan ook inbreuk op het recht op het privé leven van verdachte, beschermd door artikel 8 EVRM. De rechtbank begrijpt dit betoog van de raadsman aldus, dat de gedragsaanwijzing niet rechtmatig moet worden geacht en dat het handelen in strijd daarmee dan ook geen strafbaar feit oplevert.
Ten aanzien van feit 5
De raadsman heeft betoogd dat de wachtkamer van de praktijkruimte van [slachtoffer] , blijkens diens getuigenverklaring bij de rechter-commissaris, geen afgesloten ruimte is. Daarnaast betoogt de raadsman dat de echtgenote van [slachtoffer] niet bevoegd was om een verbod uit te vaardigen om de tandartspraktijk van [slachtoffer] te betreden, zodat verdachte niet op rechtmatige wijze de toegang tot die praktijk is ontzegd.
4.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De gedragingen van de verdachte
Verdachte heeft verklaard dat zij gedurende meerdere jaren heeft gebeld naar [slachtoffer] , zijn voicemail vaak heeft ingesproken en na 2013 ook sms-berichten heeft gestuurd. [2] De voicemail- en sms-berichten waren niet van dreigende, maar van sociale aard. [3] Op 29 maart 2014 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van stalking. [4] Op 10 april 2014 heeft hij een strafrechtelijke klacht ingediend. [5] Op 17 maart 2016, 6 mei 2016 en 23 mei 2016 heeft [slachtoffer] opnieuw aangifte gedaan van stalking door verdachte [6] en op dezelfde drie data heeft hij opnieuw strafrechtelijke klachten tegen verdachte ingediend. [7] [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte hem lastig viel door hem veelvuldig te bellen en voicemailberichten in te spreken op zijn mobiele telefoon sinds verdachte in 2009 was gestopt met de cursus die zij beiden volgden. [8] Hij heeft verklaard dat hij in 2014 tussen de 250 en 300 telefoontjes van haar heeft gehad en vele honderden sms-berichten. [9] [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte in haar voicemail- en sms-berichten aangaf dat zij een relatie met hem wilde, samen met hem op vakantie wilde en samen met hem in het leven verder wilde
. [10] De broer van [slachtoffer] heeft verklaard dat het eigenlijk pas na mei 2014 weer rustig is geworden. [11]
[slachtoffer] heeft in zijn tweede aangifte verklaard dat het lastig vallen door verdachte weer opnieuw is begonnen op 22 januari 2016, dat verdachte hem sinds die datum weer belt en zijn voicemail inspreekt, en dat hij daarvan wederom hinder ondervindt. [12] In zijn derde aangifte heeft [slachtoffer] aangegeven dat het na de aangifte van 17 maart 2016 tot 30 april 2016 rustig is geweest, maar dat verdachte hem op 30 april 2016 en 1 mei 2016 weer hinderlijk is gaan lastig vallen door hem veelvuldig te bellen. [13] In drie van de zes voicemailberichten van 30 april 2016 verzoekt verdachte aan [slachtoffer] of hij haar terug kan bellen. [14] [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte in de voicemailberichten informeert naar zijn welzijn en informeert over hoe het met haar gaat, en dat uit de berichten blijkt dat verdachte van mening is dat zij en [slachtoffer] allerlei plannen samen zouden hebben. [15]
[slachtoffer] heeft in zijn vierde aangifte aangegeven dat verdachte hem veelvuldig blijft lastigvallen door naar zijn mobiele telefoon te bellen. [slachtoffer] nam niet op en verdachte sprak dan zijn voicemail in. [16]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 31 mei 2016 voicemailberichten op de telefoon van [slachtoffer] beluisterd. Hij relateert dat verdachte in de periode tussen 12 mei 2016 en 31 mei 2016 40 keer de voicemail van [slachtoffer] heeft ingesproken op één van de telefoons van [slachtoffer] . [17] In drie van die berichten verzoekt verdachte [slachtoffer] om haar advocaat te bellen en in één bericht verzoekt zij hem om haar een e-mail te sturen. [18] In acht van die berichten zegt verdachte dat zij sms-berichten aan [slachtoffer] heeft verzonden. [19] Daarnaast relateert de verbalisant dat hij op 31 mei 2016 nog 20 voicemailgesprekken van verdachte aan [slachtoffer] heeft beluisterd die waren ingesproken op 21 en 22 mei 2016 en opgeslagen op een dictafoon. [20] Verbalisant verklaart dat hij geen tijd had om nog meer bestanden te beluisteren waarop volgens [slachtoffer] ook voicemailberichten van verdachte staan. Twee van de bestanden hebben een duur van meer dan dertig minuten. [21]
Bij de aanhouding van verdachte op 5 juni 2016 zijn twee van zijn telefoons in beslag genomen. Verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat in één van die telefoons is te zien dat in de periode tussen 20 mei 2016 en 5 juni 2016 22 keer naar het telefoonnummer van [slachtoffer] is gebeld. [22]
De inhoud van de voicemailberichten van verdachte hebben volgens [slachtoffer] een sociaal karakter. Volgens [slachtoffer] denkt verdachte dat zij met hem getrouwd is en is verdachte ervan overtuigd dat zij meegaat naar de Olympische Spelen in Rio waar de dochter van [slachtoffer] aanwezig zal zijn. [23]
Verder heeft de schoonzus van [slachtoffer] verklaard dat zij op 20 mei 2016 een brief afkomstig van verdachte aantrof in haar brievenbus, en dat verdachte op 21 mei 2016 bij haar aan de deur verscheen, om persoonlijk een brief gericht aan [slachtoffer] af te leveren. [24]
[slachtoffer] heeft voorts aangegeven dat hij het gedrag van verdachte zeer hinderlijk, vervelend en ongewenst vond en dat hij zich daardoor zeer ongemakkelijk voelde. [25] Hierbij verwijst de rechtbank ook naar de inhoud van de getuigenverklaring van [slachtoffer] , afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris. [slachtoffer] heeft daar verklaard dat hij niet bang is geweest in de zin van bang voor fysiek geweld, maar dat het gedrag van verdachte hem bijzonder ging irriteren. Het gedrag van verdachte heeft hem en zijn echtgenote veel tijd gekost. Hij heeft verklaard dat zijn echtgenote zich zeer bedreigd heeft gevoeld door de uitingen van verdachte. Verder heeft hij verklaard dat zijn broer en schoonzus zich ook kapot hebben geërgerd aan het gedrag van verdachte en zijn kinderen ook, omdat zij alles hebben zien gebeuren. In die zin heeft het handelen van verdachte impact op hem gehad. [26]
Ten aanzien van de feiten 1, 3 en 4
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de hiervoor beschreven handelingen van verdachte kwalificeren als belaging in de zin van artikel 285b Sr. De rechtbank stelt daarbij het volgende voorop. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b lid 1 Sr zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710; HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095). Voor een bewezenverklaring van belaging is niet vereist dat het slachtoffer voorafgaand aan een in artikel 285b Sr omschreven gedraging aan de verdachte kenbaar heeft gemaakt geen contact met hem te willen (HR 2 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1447). Voorts hoeft er geen sprake te zijn van ernstige emotionele gevolgen voor of een enorme verstoring van het dagelijks leven van het slachtoffer. Het effect van de gedragingen op het slachtoffer dient aan objectieve maatstaven te worden getoetst (HR 15 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3495, Nieuwsbrief Strafrecht 2005/476).
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer sprake is geweest.
Uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden, komt naar voren dat de verdachte op indringende en intensieve wijze heeft geprobeerd met het slachtoffer in contact te komen en dat de gedragingen van de verdachte een zeer hinderlijke verstoring van het persoonlijk leven van het slachtoffer teweeg hebben gebracht.
[slachtoffer] heeft in zijn eerste aangifte van stalking verklaard dat hij verdachte duidelijk heeft gemaakt dat hij niets met haar wilde, dat zij moest stoppen met hem lastig te vallen en te stalken. [27] In ieder geval is verdachte op 28 september 2013 te verstaan gegeven dat haar gedrag richting [slachtoffer] en diens familie ongewenst was. [28] Dat [slachtoffer] het contact met verdachte niet wilde, blijkt naar het oordeel van de rechtbank bovendien uit het gegeven dat hij tot vier keer toe aangifte heeft gedaan van stalking en de klachten tegen verdachte heeft ingediend. Hieruit vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat de gedragingen van verdachte wederrechtelijk zijn en dat er sprake is van opzet op de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] .
Al het voorgaande in aanmerking genomen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging (de feiten 1, 3 en 4) schuldig heeft gemaakt.
Naar aanleiding van het beroep van de raadsman op artikel 10 EVRM overweegt de rechtbank nog het volgende. Voor zover de voicemail- en sms-berichten moeten worden beschouwd als het uiten van een mening, stuit het beroep van de verdediging op artikel 10 EVRM af op het bepaalde in artikel 17 EVRM. Uit die laatste bepaling vloeit immers voort dat de uitoefening van grondrechten die worden beschermd door het EVRM wordt begrensd, wanneer door die uitoefening een strafbaar feit wordt gepleegd.
Ten aanzien van feit 2
Op 7 mei 2016 heeft de officier van justitie aan verdachte een gedragsaanwijzing gegeven ter beëindiging van ernstige overlast. Verdachte kreeg daarmee een contactverbod opgelegd met [slachtoffer] , diens echtgenote en/of gezinsleden en een locatieverbod voor het gebied in een straal van 50 meter rond en bij de praktijkruimte van [slachtoffer] aan het [adres 2] . De gedragsaanwijzing gold voor de periode van 7 mei 2016 tot en met 4 augustus 2016 en is aan verdachte uitgereikt op 7 mei 2016. [29]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij zich niet heeft gehouden aan de gedragsaanwijzing. [30] Daaruit en uit de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte blijkt dat zij het contactverbod dat haar in de gedragsaanwijzing was opgelegd heeft overtreden, door meerdere malen en/of langdurig de voicemail van [slachtoffer] in te spreken en telefonisch en per brief contact met hem op te nemen. De rechtbank acht de als feit 2 ten laste gelegde gedraging dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Het verweer van de raadsman gegrond op artikel 8 EVRM wordt, gelet op het bepaalde in artikel 17 EVRM, verworpen, nu door de (gestelde) uitoefening van dit grondrecht een strafbaar feit - te weten het overtreden van een gedragsaanwijzing - werd gepleegd.
Ten aanzien van feit 5
Op 17 april 2014 is in aanwezigheid van verbalisant [verbalisant 3] een schriftelijk toegangsverbod voor onbepaalde tijd met betrekking tot de tandartsenpraktijk [slachtoffer] aan het [adres 2] tegen verdachte opgemaakt en aan haar uitgereikt en medegedeeld. [31] Het toegangsverbod is ondertekend door [aangever] , die blijkens de tekst van het toegangsverbod gemachtigd was tot het uitgeven van dat verbod. [32]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij op 13 mei 2014 de tandartsenpraktijk van [slachtoffer] aan het [adres 2] te Den Haag heeft betreden. [33] Dit wordt ook verklaard door de verbalisanten die verdachte op 13 mei 2014 hebben aangehouden voor huisvredebreuk en verklaren dat zij zagen dat verdachte vanaf de personeelstrap, via de wachtkamer van de tandartspraktijk, langs de intakebalie van de praktijk en langs aangever [aangever] liep. [34]
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte op 13 mei 2014 niet gerechtigd was om de tandartsenpraktijk aan het [adres 2] te betreden en dat zij door dat wel te doen een rechtsgeldig uitgegeven toegangsverbod heeft overtreden. De rechtbank acht het onder 5 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
1.
In de periode van 12 mei 2016 tot en met 5 juni 2016 te 's-Gravenhage, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] en diens partner en familieleden, met het oogmerk die [slachtoffer] en/of diens partner en/of diens familie te dwingen iets doen en/of te dulden, door:
ondanks dat het haar meerdere malen duidelijk is uitgelegd tegen de wil van die [slachtoffer] en diens partner en diens familie meerdere malen contact te zoeken door:
- veelvuldig telefonisch contact op te nemen en voicemailberichten achter te laten (met een inhoud en de strekking dat zij verdachte een relatie heeft met die [slachtoffer] en/of deel uit maakt van het leven van die [slachtoffer] en diens familie en/of met daarin verzoek contact met haar op te nemen) en
- een brief achter te laten bij de broer van die [slachtoffer] en
- aan de deur te verschijnen bij die de familie van [slachtoffer] ;
2.
in de periode van 12 mei 2016 tot en met 5 juni 2016 en in de periode van 15 juli 2016 tot en met 21 juli 2016 te 's-Gravenhage en/of Zwolle opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 7 mei 2016 gegeven door de officier van justitie te 's-Gravenhage,
immers heeft verdachte opzettelijk in strijd met het opgelegde contactverbod met [slachtoffer] meerdere malen telefonisch en per brief contact opgenomen met die [slachtoffer] en diens voicemail meerdere malen en/of langdurig ingesproken;
3.
in de periode van 22 januari 2016 tot en met 1 mei 2016 te 's-Gravenhage, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te dulden door veelvuldig die [slachtoffer] te bellen en/of (daarbij) (meermalen) de voicemail van die [slachtoffer] in te spreken;
4.
in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 14 mei 2014, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te dulden, immers heeft zij, verdachte, die [slachtoffer] veelvuldig gebeld en/of voicemailberichten ingesproken en/of heeft zij, verdachte, die [slachtoffer] veelvuldig sms-berichten gestuurd;
5.
op 13 mei 2014 te ’s-Gravenhage in een besloten lokaal gelegen [adres 2] en in gebruik bij Tandartsenpraktijk [slachtoffer] , wederrechtelijk is binnengedrongen
immers was haar, verdachte, met ingang van 17 april 2014 schriftelijk de toegang tot die tandartsenpraktijk ontzegd voor onbepaalde tijd.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
belaging, meermalen gepleegd;
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
het in het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

6.De strafbaarheid van de verdachte

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte strafbaar is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de relatie tussen een mogelijke stoornis van verdachte en de gepleegde feiten onduidelijk is, omdat verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een dubbelrapportage.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat, als het tenlastegelegde al zou kunnen worden bewezen, ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat in de door hem ter terechtzitting overgelegde geneeskundige verklaringen uit 2014 en 2016 en uit het verslag van het voorgeleidingsconsult van 6 juni 2016 blijkt dat verdachte lijdt aan – kort gezegd – schizofrenie, paranoïde psychose en erotomane wanen. Volgens de raadsman heeft dat mogelijk invloed gehad op het gedrag van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft niet heeft willen meewerken aan een dubbelrapportage Pro Justitia, zodat de rapporteurs niet hebben kunnen beoordelen of verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rapporteurs hebben geconcludeerd dat op het eerste gezicht geen sprake is van een floride psychotisch/manisch of een ernstig depressief beeld en dat er geen aanwijzingen zijn voor in het oog springende ernstige (floride) psychiatrische problematiek waaruit de weigering om medewerking te verlenen aan het onderzoek zou kunnen voortkomen. Ook overigens bevat het dossier geen stukken op basis waarvan de rechtbank de conclusie kan trekken dat verdachte ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten en dat zij daardoor aan het plegen daarvan geen schuld heeft, zoals door de raadsman bepleit.
De raadsman heeft ter terechtzitting medische rapportages uit 2014 en 2016 overgelegd waaruit, evenals uit het meergenoemde verslag van het voorgeleidingsconsult van 6 juni 2016 en uit het reclasseringsrapport van 1 juni 2016, van enige psychiatrische problematiek blijkt. Op basis van deze stukken neemt de rechtbank wel een zekere mate van verminderde toerekeningsvatbaarheid aan, die zij zal meewegen bij het bepalen van de strafmaat.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast vordert de officier van justitie dat aan verdachte wordt opgelegd een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), te weten een contactverbod met [slachtoffer] en diens gezin, de broer van [slachtoffer] en diens gezin en de moeder van [slachtoffer] . Tevens vordert de officier van justitie voor dezelfde periode de oplegging van een locatieverbod van 50 meter rondom de praktijk en de woning van [slachtoffer] en 50 meter rondom de woning van de broer van [slachtoffer] . Bij schending van het contact- en/of locatieverbod dient verdachte steeds voor de duur van 1 week in vervangende hechtenis te worden genomen. Ten slotte vordert de officier van justitie op grond van artikel 38v, vierde lid, Sr de dadelijke tenuitvoerlegging van de gevorderde maatregelen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank moet afzien van het opleggen van een straf of maatregel.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan stalking van de aangever, [slachtoffer] . Zij heeft hem over een periode van meerdere jaren veelvuldig gebeld, zijn voicemail ingesproken en sms-berichten gestuurd. Ook heeft verdachte contact gezocht met familieleden van [slachtoffer] om zo met hem in contact te komen, en heeft zij meermalen de tandartspraktijk van [slachtoffer] betreden. Een toegangsverbod en een gedragsmaatregel hebben haar van deze gedragingen niet kunnen weerhouden. Verdachte heeft op geen enkele wijze laten zien dat zij het besef heeft dat haar gedrag ongeoorloofd en uiterst ongewenst is en dat haar gedrag een grote invloed heeft gehad op het leven van [slachtoffer] , hetgeen ook blijkt uit de processen-verbaal van de getuigenverhoren van [slachtoffer] en zijn echtgenote bij de rechter-commissaris. Die impact en de geruime duur van de stalking weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee in de strafmaat.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 6 juni 2016, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten. De rechtbank weegt dat in het voordeel van verdachte mee.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het Reclasseringsadvies van 1 juni 2016 van M.C. Feddema en R. Den Duijf. Rapporteurs constateren dat het verdachte ontbreekt aan inzicht in haar ziektebeeld en (delict)gedrag, en dat zij niet open staat voor psychiatrische behandeling. Zij schatten het recidiverisico met betrekking tot een soortgelijk delict richting aangever in als hoog. De rechtbank zal die conclusie in haar oordeel omtrent de strafmaat betrekken.
Verdachte heeft niet willen meewerken aan een dubbelrapportage Pro Justitia. Wel weegt de rechtbank bij het vaststellen van de strafmaat in het voordeel van verdachte mee dat zij, zoals hiervoor onder 6.3 is overwogen, verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Alles in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, passend is. Daarnaast acht de rechtbank het, gelet op het hoge recidiverisico, geboden om verdachte de vrijheidsbeperkende maatregelen van een gebiedsverbod en een contactverbod op te leggen.
Gelet op het feit dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich wederom belastend zal gedragen jegens [slachtoffer] en diens echtgenote, zal de rechtbank deze maatregelen - conform de vordering van de officier van justitie - dadelijk uitvoerbaar verklaren.

8.De vordering van de benadeelde partij

8.1
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding van € 2.800,- aan immateriële schade.
8.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij primair niet-ontvankelijk en subsidiair moet worden afgewezen, omdat er geen sprake is van schade en de gevorderde schade in ieder geval niet deugdelijk is onderbouwd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt, voor zover hier van belang, dat voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde in zijn persoon is aangetast. Onder een aantasting in de persoon, zoals bedoeld in artikel 6:106 BW, valt onder meer een ernstige inbreuk op iemands persoonlijke levenssfeer (vgl. HR 30 oktober 1987, ECLI:NL:HR:1987:AD0034NJ 1988/277).
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de onderbouwing van de vordering benadeelde partij niet zonder meer dat van een ernstige inbreuk, zoals door de Hoge Raad in deze specifieke context bedoeld, sprake is. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat sprake is van een aantasting in de persoon van [slachtoffer] zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, BW, zodat de gevorderde immateriële schadevergoeding zal worden afgewezen.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met haar verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

9.De schadevergoedingsmaatregel

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de schadevergoedingsmaatregel.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen, is er geen aanleiding voor oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank zal deze vordering dus eveneens afwijzen.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 38v, 38w, 57, 138, 184a, 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
belaging;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
ten aanzien van feit 3:
belaging;
ten aanzien van feit 4:
belaging;
ten aanzien van feit 5:
het in het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
1 (één) maand, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
3 (drie) jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
gebiedsverbod
legt op de maatregel dat de veroordeelde zich voor de duur van
3 (drie jaren)niet zal ophouden in een straal van 50 (vijftig) meter rondom de woning en de praktijkruimte van [slachtoffer] , thans gelegen te [adres 3] respectievelijk het [adres 2] ;
contactverbod
legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
3 (drie jaren)op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de heer
[slachtoffer] en zijn echtgenote [aangever] ;
beveelt dat de vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
1 (één) weekvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregelen niet op;
beveelt dat de totale duur van de ten uitvoergelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden mag bedragen;
beveelt dat de opgelegde maatregelen
dadelijk uitvoerbaarzijn;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij
wijst af de vordering van de benadeelde partij;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A. van Steen voorzitter,
mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp rechter,
mr. L. Kelkensberg rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.N.A. Wooning griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 september 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2014062562, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag/Segbroek-Haagse Hout-Scheveningen, bureau Scheveningen, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 91), hierna:
2.Eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 september 2016.
3.Eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 september 2016.
4.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , PV I blz. 23-24.
5.Proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie, PV I blz. 25.
6.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] PV IIA blz. 18-19, proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] PV IIB blz. 08-09 en proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] PV II blz. 26-27
7.Proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie, PVIIA blz. 22, Proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie, PV IIB blz. 06, proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie, PVIII blz. 25.
8.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , PV I blz. 23, voorlaatste alinea.
9.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , PV I blz. 24, eerste en tweede alinea.
10.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , PV I blz. 23, voorlaatste alinea.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , PV I, blz. 76, derde alinea.
12.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , PV IIA blz. 19, eerste en vierde alinea.
13.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , PV IIB blz. 08, derde alinea van onder.
14.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 mei 2016, PV IIB blz. 10, vijfde, zesde en achtste alinea.
15.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , PV IIA blz. 19, derde alinea.
16.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , PV III blz. 26, derde alinea van onder.
17.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2016, PV III blz. 36, tweede en zesde alinea.
18.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2016, PV III blz. 36, tiende, elfde, twaalfde alinea en blz. 38, voorlaatste alinea.
19.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2016, PV III blz. 37, voorlaatste en laatste alinea, blz. 38 eerste, vijfde en achtste alinea, blz. 39, eerste en tweede alinea en blz. 40, vierde alinea.
20.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2016, blz. 41, tweede, derde, vierde en achtste alinea.
21.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2016, PV III blz. 41, vijfde en zesde alinea en blz. 43, vijfde alinea.
22.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juni, PV III blz. 47, tweede, vierde en vijfde alinea.
23.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , PV III blz. 26, derde en vierde alinea van onder en laatste alinea.
24.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , PV III blz. 27, eerste en tweede alinea en proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 mei 2016, PV III blz. 34, vierde alinea.
25.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , PV I blz. 23, voorlaatste alinea.
26.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] d.d. 9 september 2016, alinea’s 44, 64 en 66.
27.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , PV I blz. 23, voorlaatste alinea.
28.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 mei 2014, PV I blz. 62, alinea 6 tot en met 8.
29.Gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast, PV III, blz. 57-58, Akte van uitreiking, PV III, blz. 59 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 mei 2016, PV IIB blz. 12, zesde alinea.
30.Eigen verklaring ter terechtzitting van 16 september 2016.
31.Toegangsverbod d.d. 17 april 2014, PV I, blz. 30.
32.Toegangsverbod d.d. 17 april 2014, PV I, blz. 30, zesde regel.
33.Eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 september 2016.
34.Proces-verbaal van aanhouding, PV I, blz. 12, derde alinea.