Uitspraak
1.Geding in cassatie
4.Slotsom
5.Beslissing
2 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was vrijgesproken van belaging, maar het Openbaar Ministerie (OM) heeft cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het oordeel van het Hof, dat een gedraging als inbreuk op de persoonlijke levenssfeer alleen kan worden aangemerkt indien de betrokkenen voorafgaand aan de gedraging aan de verdachte kenbaar hebben gemaakt geen contact te willen, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak en stelt dat de omstandigheden waaronder de gedragingen hebben plaatsgevonden, evenals de invloed daarvan op het persoonlijk leven van de slachtoffers, van belang zijn bij de beoordeling van belaging. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de beslissingen ter zake van de tenlasteleggingen 1 en 4, en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige.