ECLI:NL:HR:2005:AU3495

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03604/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • B.C. de Savorin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging en de vereisten voor inbreuk op de persoonlijke levenssfeer volgens artikel 285b Sr

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor belaging op basis van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad oordeelde dat voor de toepassing van dit artikel niet vereist is dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een ander aanmerkelijk is. Dit betekent dat de opvatting dat er 'ernstige emotionele gevolgen' of 'enorme verstoring van het dagelijkse leven' moeten zijn om te kunnen spreken van belaging, geen steun vindt in het recht. De toetsing van de gedragingen van de verdachte dient te geschieden aan de hand van objectieve maatstaven.

De feiten van de zaak betroffen herhaaldelijke en stelselmatige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van twee slachtoffers door de verdachte. Gedurende een periode van meer dan een jaar heeft de verdachte meerdere brieven geschreven aan het tweede slachtoffer en heeft hij het eerste slachtoffer op verschillende manieren benaderd, waaronder het ongevraagd betreden van haar woning en het volgen op straat. Het Hof had op basis van de bewijsmiddelen, die de aard, duur, frequentie en intensiteit van de gedragingen van de verdachte omvatten, terecht geconcludeerd tot de bewezenverklaring van belaging.

De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de middelen van cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De Hoge Raad bevestigde daarmee de kwalificatie van de feiten als belaging en de opgelegde straf van vijf maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden.

Uitspraak

15 november 2005
Strafkamer
nr. 03604/04
EC/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 mei 2004, nummer 23/003942-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 28 mei 2003 - voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van 1. en 2. "belaging, meermalen gepleegd" veroordeeld tot vijf maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met de bijzondere voorwaarde als in het arrest vermeld.
1.2. De bestreden uitspraak is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Overeenkomstig de tenlastelegging, welke is toegesneden op art. 285b Sr, heeft het Hof bewezenverklaard dat de verdachte (feit 1):
"op tijdstippen in de periode van 12 juli 2000 tot en met 19 mei 2001 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1], met het oogmerk [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen en/of te dulden, immers heeft/is verdachte
- [slachtoffer 1] aangesproken en
- [slachtoffer 1] een brief geschreven en
- ongenodigd de woning van [slachtoffer 1] betreden en
- meermalen het portier van die auto waarin [slachtoffer 1] gezeten was opengetrokken en
- op straat getracht [slachtoffer 1] te omhelzen en
- [slachtoffer 1] meermalen op straat opgewacht en/of hinderlijk gevolgd dan wel hinderlijk voor haar uitgelopen en beetgepakt en
- in een bus hinderlijk naast [slachtoffer 1] gaan staan"
en dat hij (feit 2):
"op tijdstippen in de periode van 12 juli 2000 tot en met 21 juni 2001 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2], met het oogmerk [slachtoffer 2] te dwingen iets te doen en/of te dulden, immers heeft verdachte
- [slachtoffer 2] meerdere brieven geschreven inhoudende onder meer
- "Ik ben erg benieuwd naar je liefdesleven.
Ik heb een halfjaar samengewoond met [slachtoffer 1] en we hebben januari 2001 de relatie beëindigd, aan de sex heeft het niet gelegen hoor, maar [slachtoffer 1] had een ander, en dus ben ik weer single" en
- "Het zal wel even schrikken wezen dat een man je een liefdesbrief stuurt maar ja alles went" en
- "Eigenlijk wil ik hiermee zeggen dat ik dolgraag met je wil uit eten en of andere leuke dingen wil doen, maar ik wil dan niet dat je met nog een stel zogeheten kerels een liefdesrelatie er op na houd" en
- "Ergens bij mij van binnen hoop ik dat het contact tussen ons zich verbeterd en zich verder ontwikkeld misschien eerst op vriendschappelijke basis en wie weet maar dan moet je vrij van andere kerels zijn" en
- "Verliefdheid moet nu alleen liefde worden, en het moet ook nog wederzijds zijn en daar moeten we beide aan werken" en
- "Ik zou graag op korte termijn een afspraak met je willen maken om met zijn tweeën te gaan dineren, ik heb al een leuk restaurantje uitgekozen en wat mij een geschikte avond lijkt is zaterdag 21 april. Ik hoop dat je het ook een geschikte avond vind en dan kan ik je op komen halen. Als we volgende week even contact met elkaar zochten dan kunnen we een tijd afspreken, zelf denk ik aan 17.00 uur bij jouw thuis, dan haal ik je op" en
- "Mijn zus heeft met je politievriendje gesproken en ze heeft tegen hem gezegt dat je al enkele jaren overspannen bent en dat is de rede geweest dat je naar de politie bent gestapt, en die agent had dat schijnbaar ook door" en
- "Oh ja, je mag moederdag niet vergeten, is zondag 13 mei, koop iets leuks voor haar en geef haar dan 4 zoenen 3 van jouw en 1 van mij, ja ik heb je moeder een keer gezien toen zat jij in Israel en toen bracht ik dat plantje" en
- "We hebben allemaal gevoelens alleen die gevoelens mag ik niet bij jou uiten, volgens mij ben je het ook niet gewend, dat een man zijn gevoelens bij je uit" en
- "[slachtoffer 2] politie dat heeft geen enkele zin problemen lossen wij onderling met elkaar op en elk probleem is oplosbaar maar dat moeten we wel alle bij willen. De politie moet voor onze veiligheid zorgen en als ze teveel relatieproblemen voor hun kiezen krijgen, dan kunnen ze niet meer voor onze veiligheid zorgen" en
- [slachtoffer 2] meermalen heeft opgebeld."
3.2. Ieder van de middelen bevat twee afzonderlijke, gelijkluidende klachten. De eerste is dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt van een aanmerkelijke schending van de privacy. De tweede klacht luidt dat het Hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip 'stelselmatig inbreuk maken op eens anders persoonlijke levenssfeer' als bedoeld in art. 285b Sr.
3.3. De eerste klacht berust op de opvatting dat voor de toepassing van art. 285b Sr is vereist dat de inbreuk op eens anders persoonlijke levenssfeer aanmerkelijk is. Aldus wordt aan die toepassing een eis gesteld die art. 285b Sr niet kent.
3.4. Aan de tweede klacht ligt de opvatting ten grondslag dat, willen gedragingen als belaging kunnen worden gekwalificeerd, nodig is dat sprake is van 'ernstige emotionele gevolgen, enorme verstoring van het dagelijkse leven althans van zeer ingrijpende/diepgaande invloed op het persoonlijke leven en vrijheid van het slachtoffer'. Die omstandigheden zouden, anders dan in het bestreden arrest het geval is, uit de bewijsvoering moeten blijken.
3.5. De (gewijzigde) Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot strafbaarstelling van belaging houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:
"Bij belaging is van belang of een andere persoon, redelijkerwijs te vergelijken of gelijk te stellen met het slachtoffer in kwestie, eveneens de handelingen en activiteiten van de belager zou ervaren als inbreuken op zijn of haar privacy.
Men moet hier dus wel objectiveren. Als de persoon die meent belaagd te worden, een zeer nerveus en onzeker iemand is, die zich onredelijk snel gekrenkt voelt in zijn grondrecht op privacy, terwijl anderen in vergelijkbare omstandigheden dat zeker niet zo zouden waarderen, dan is de inbreuk niet aanwezig."
(Kamerstukken II 1997-1998, 25 768, nr. 5, blz. 8)
3.6. De hiervoor onder 3.4 bedoelde opvatting vindt geen steun in het recht. Uit de hiervoor weergegeven passage uit de wetsgeschiedenis volgt dat het effect van de gedragingen op het slachtoffer aan objectieve maatstaven wordt getoetst, wil er sprake zijn van belaging. Hiermee is niet in overeenstemming dat moet blijken van ernstige emotionele gevolgen, enorme verstoring van het dagelijkse leven althans van zeer ingrijpende of diepgaande invloed op het persoonlijke leven en de vrijheid van het slachtoffer.
3.7. In aanmerking genomen hetgeen de bewijsmiddelen inhouden omtrent de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers heeft het Hof zonder miskenning van de zojuist genoemde maatstaven tot de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten kunnen komen. Dat brengt tevens mee dat het Hof de feiten terecht heeft gekwalificeerd als belaging in de zin van art. 285b Sr.
3.8. De middelen falen dus.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savorin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 15 november 2005.