ECLI:NL:HR:2005:AU3495
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- B.C. de Savorin Lohman
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Belaging en de vereisten voor inbreuk op de persoonlijke levenssfeer volgens artikel 285b Sr
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor belaging op basis van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad oordeelde dat voor de toepassing van dit artikel niet vereist is dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een ander aanmerkelijk is. Dit betekent dat de opvatting dat er 'ernstige emotionele gevolgen' of 'enorme verstoring van het dagelijkse leven' moeten zijn om te kunnen spreken van belaging, geen steun vindt in het recht. De toetsing van de gedragingen van de verdachte dient te geschieden aan de hand van objectieve maatstaven.
De feiten van de zaak betroffen herhaaldelijke en stelselmatige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van twee slachtoffers door de verdachte. Gedurende een periode van meer dan een jaar heeft de verdachte meerdere brieven geschreven aan het tweede slachtoffer en heeft hij het eerste slachtoffer op verschillende manieren benaderd, waaronder het ongevraagd betreden van haar woning en het volgen op straat. Het Hof had op basis van de bewijsmiddelen, die de aard, duur, frequentie en intensiteit van de gedragingen van de verdachte omvatten, terecht geconcludeerd tot de bewezenverklaring van belaging.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de middelen van cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De Hoge Raad bevestigde daarmee de kwalificatie van de feiten als belaging en de opgelegde straf van vijf maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden.