Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 16 mei 2017 in de zaak tussen
[eiser] , geboren op [geboortedag] 1971, eiser,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
,waarbij de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 juni 2016 is vernietigd. Verweerder heeft bij faxbericht van 6 december 2016 aangegeven geen aanleiding te zien op deze uitspraak te reageren. De gemachtigde van eisers heeft bij faxbericht van 20 december 2016 gereageerd. In deze reactie verzoekt de gemachtigde van eisers de rechtbank om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het HvJ-EU) om duidelijkheid te verschaffen. De rechtbank heeft verweerder bij brief van 16 januari 2017 verzocht om een schriftelijke reactie hierop. Bij faxbericht van 24 januari 2017 heeft verweerder deze reactie gegeven.
De rechtbank stelt verder vast dat in de uitspraak van 15 juni 2016
,noch in de daarop volgende uitspraak van de Afdeling is geoordeeld over de door verweerder gemaakte weging van het belang van eisers bij voortzetting van het gezinsleven in Nederland, op welk punt door eisers wel beroepsgronden zijn geformuleerd. Op het geschilpunt of het recht op gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zich verzet tegen intrekking van de verblijfsvergunning dan wel noopt tot vergunningverlening, zal in het navolgende eveneens worden ingegaan.
8 EVRM
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Paragraaf B7/3.8 van de Vc 2000 omschrijft in welke gevallen verweerder aanneemt dat sprake is van gezinsleven. Eisers en hun kinderen vallen onder deze omschrijving. Verder volgt uit verweerders beleid dat verweerder ook aanneemt dat met het bestreden besluit sprake is van een inmenging in de uitoefening van dat privéleven, nu eisers in het bezit zijn geweest van een verblijfsvergunning. Dat neemt niet weg dat verweerder een afweging maakt tussen de belangen van de Staat en die van eisers.
Om te kunnen bepalen of weigering van (voortzetting van) het verblijf van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 EVRM, neemt verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in ogenschouw en brengt deze tot uitdrukking in een belangenafweging. Welke belangen verweerder bij de belangenafweging betrekt, hangt af van de concrete individuele casus. Van belang is dat het altijd gaat om de feitelijke situatie in het individuele geval, die per casus verschilt.
Bij deze beoordeling is voor verweerder Werkinstructie 2015/4 van belang.
Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat eisers een substantieel
deelvan hun leven in Libië hebben verbleven en dat ook familie daar nog woont, zodat hun banden met Libië sterker worden geacht. Ten aanzien van de kinderen geldt dat zij hun ouders kunnen volgen; ook zij hebben geen bijzondere banden met Nederland opgebouwd. Het feit dat ze niet of niet lang in Libië hebben verbleven staat daaraan niet in de weg. Dat de ontwikkeling zal worden geschaad acht verweerder niet voldoende onderbouwd.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat er in het voorliggende geval geen sprake is van bijzondere banden met Nederland. In de belangenafweging weegt ten voordele van eisers eigenlijk slechts de duur van het rechtmatig verblijf in Nederland. Maar die duur acht verweerder niet van zo’n zwaar gewicht dat daarom voortgezet verblijf moet worden toegestaan. Met betrekking tot de belangen van de kinderen stelt verweerder dat het rapport van [persoon 1] en [persoon 2] onvoldoende concreet is om conclusies aan te kunnen verbinden.
De rechtbank is desalniettemin van oordeel dat verweerder zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de kinderen van eisers, die in Nederland zijn opgegroeid en hier te lande naar school gaan. Uit het bestreden besluit, noch het daaraan voorafgaande voornemen, noch de daarna door verweerder ingenomen standpunten blijkt dat verweerder de belangen van de kinderen adequaat in kaart heeft gebracht, met name ten aanzien van de vraag of en in hoeverre vertrek naar Libië gelet op hun leeftijd en de duur van het verblijf in Nederland (al dan niet ten opzichte van die leeftijd) een ontoelaatbare inmenging in het privéleven oplevert.
Daarmee is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank in strijd met artikel 3:2 en 3:4 van de Awb onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
Beslissing
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de intrekking van de verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd, dan wel niet-verlenging van de geldigheidsduur van de verleende verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd, ongegrond;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de ambtshalve weigering om eisers in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM, gegrond;
- vernietigt in zoverre het bestreden besluit en draagt verweerder op daarover een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op in totaal € 2.228,50.