ECLI:NL:RVS:2016:3510

Raad van State

Datum uitspraak
29 december 2016
Publicatiedatum
30 december 2016
Zaaknummer
201606171/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en regulier door staatssecretaris

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 18 juli 2016 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris had eerder, op 15 juli 2015, deze aanvraag afgewezen en ook geweigerd om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zijn besluit had moeten heroverwegen, maar de staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 29 december 2016 geoordeeld dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat er geen uitzonderlijke situatie in Libië, met name in Tripoli, was die bescherming biedt onder artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank de motivering van de staatssecretaris niet ondeugdelijk had moeten achten, en dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag moet nemen, rekening houdend met de overwegingen van zowel de rechtbank als de Afdeling.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om zorgvuldig om te gaan met de beoordeling van de veiligheidssituatie in het land van herkomst van de vreemdeling, en dat de beoordeling van de situatie in Libië niet alleen afhankelijk is van de mening van omringende landen. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, maar er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201606171/1/V2.
Datum uitspraak: 29 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 18 juli 2016 in zaak nr. 15/15011 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en geweigerd om hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 juli 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N.M. Weteling, advocaat te Oss, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat zich in Libië, in het bijzonder in Tripoli, niet een uitzonderlijke situatie voordoet waartegen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vreemdelingenwet 2000 bescherming biedt.
1.1 De Afdeling heeft in haar uitspraken van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2123 en ECLI:NL:RVS:2016:2124, overwogen dat uit de in die zaken betrokken stukken niet kan worden afgeleid dat voormelde uitzonderlijke situatie zich voordoet in Libië, in het bijzonder in Tripoli en Benghazi. In laatstvermelde uitspraak heeft de Afdeling verder overwogen dat de omstandigheid dat de ons omringende landen de algemene veiligheidssituatie in Libië verschillend beoordelen, niet leidt tot een ander oordeel.
1.2 De door de vreemdeling ingeroepen stukken geven, voor zover die niet reeds in voormelde uitspraken zijn beoordeeld, geen wezenlijk ander beeld van de veiligheidssituatie in Tripoli. De rechtbank heeft daarom ten onrechte het besluit ondeugdelijk gemotiveerd geacht.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Nu de staatssecretaris berust in het oordeel van de rechtbank dat hij zijn geloofwaardigheidsoordeel ondeugdelijk heeft gemotiveerd en het hogerberoepschrift niet is gericht tegen de gegrondverklaring van het beroep, bestaat geen aanleiding de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De staatssecretaris dient een nieuw besluit op de aanvraag te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank en de Afdeling hebben overwogen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep gegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van Loon
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2016
314-830.