ECLI:NL:RVS:2016:3001

Raad van State

Datum uitspraak
3 november 2016
Publicatiedatum
9 november 2016
Zaaknummer
201605277/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking verblijfsvergunningen asiel en afwijzing verlengingsverzoeken

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 15 juni 2016. De rechtbank had het beroep van de vreemdelingen gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 14 april 2015 vernietigd. Dit besluit hield in dat de aan de vreemdelingen verleende verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd werden ingetrokken en dat hun aanvragen voor verlenging van deze vergunningen werden afgewezen. De staatssecretaris was van mening dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij ondeugdelijk had gemotiveerd dat er in Libië, met name in Tripoli en Benghazi, geen uitzonderlijke situatie was die bescherming biedt onder artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grief van de staatssecretaris gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had vastgesteld dat het besluit ondeugdelijk was gemotiveerd. De Afdeling verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank moet beslissen met inachtneming van de overwegingen van de Afdeling. Tevens werden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op €496,00, met de instructie dat de rechtbank hierover beslist.

De uitspraak is gedaan op 3 november 2016 en betreft een belangrijke beslissing in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht, waarbij de rechtsbescherming van vreemdelingen in Nederland aan de orde is.

Uitspraak

201605277/1/V2.
Datum uitspraak: 3 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 15 juni 2016 in zaak nr. 15/9667 in het geding tussen:
[de vreemdelingen],
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2015 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, de aan de vreemdelingen verleende verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd ingetrokken, aanvragen van de vreemdelingen om verlenging van de geldigheidsduur van de aan hen verleende verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd, dan wel om hun een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te verlenen, afgewezen alsmede geweigerd om hun ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 juni 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Bakker, advocaat te Utrecht, hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat zich in Libië, in het bijzonder in Tripoli en Benghazi, niet een uitzonderlijke situatie voordoet waartegen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vreemdelingenwet 2000 bescherming biedt.
1.1. De Afdeling heeft in haar uitspraken van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2123 en ECLI:NL:RVS:2016:2124, overwogen dat uit de in die zaken betrokken stukken niet kan worden afgeleid dat voormelde uitzonderlijke situatie zich voordoet in Libië, in het bijzonder in Tripoli en Benghazi. In laatstvermelde uitspraak heeft de Afdeling verder overwogen dat de omstandigheid dat de ons omringende landen de algemene veiligheidssituatie in Libië verschillend beoordelen, niet leidt tot een ander oordeel.
1.2. De door de vreemdelingen ingeroepen stukken geven, voor zover die niet reeds in voormelde uitspraken zijn beoordeeld, geen wezenlijk ander beeld van de veiligheidssituatie in Tripoli en Benghazi. De rechtbank heeft daarom ten onrechte het besluit in zoverre ondeugdelijk gemotiveerd geacht. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 15 juni 2016 in zaak nr. 15/9667;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van €496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Prins
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2016
363-832.