ECLI:NL:RBDHA:2017:4092

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2017
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
09/808200-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietige dagvaarding criminele organisatie, vrijspraak hennepteelt, gewoontewitwassen en voorhanden hebben vuurwapen

Op 20 april 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie, hennepteelt, gewoontewitwassen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank verklaarde de dagvaarding nietig voor het eerste feit, omdat het dossier onoverzichtelijk was en de tenlastelegging onvoldoende specifiek was. Voor het tweede feit, het medeplegen van hennepteelt, werd de verdachte vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank oordeelde dat er wel sprake was van gewoontewitwassen, aangezien de verdachte in de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 september 2015 in totaal € 382.215,- contant had gestort op verschillende bankrekeningen, zonder dat de herkomst van dit geld kon worden verklaard. Tot slot werd de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, die in zijn woning waren aangetroffen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 20 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en besloot de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/808200-15
Datum uitspraak: 20 april 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] (Thailand),
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van:
- 13 januari 2016 (pro forma),
- 23 maart 2016 (pro forma) en
- 3 en 6 april 2017 (inhoudelijk)
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr.
C.M. Offers en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 3 april 2017 medegedeeld dat zij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 3 april 2017 - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks 1 oktober 2010 tot en met 30 september 2015 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen met een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk hennepteelt en/of witwassen;
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2014 tot en met 28 juni 2015 te 's-Gravenhage ( [straat 1] 26) tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 910, althans een grote hoeveelheid hennepplanten, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2015 tot en met 30 september 2015 te 's-Gravenhage ( [straat 2] 638 en/of [straat 3] 19) tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten (respectievelijk) 909 en/of 290, althans een grote hoeveelheid hennepplanten, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 september 2015, te 's-Gravenhage, althans in Nederland, voorwerpen, te weten (in totaal) 382.215 euro (te weten € 105.240 en/of € 35.230 en/of € 190.315 en/of € 22.210 en/of € 29.220), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voorwerpen, te weten die/dat geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
5.
hij op of omstreeks 30 september 2015 te 's-Gravenhage een of meer wapens van categorie III, te weten een vuurwapen, merk Browning (.22), en/of munitie van categorie III, te weten 14 patronen, voorhanden heeft gehad.

3.Nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 1

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft nietigverklaring van de dagvaarding bepleit ten aanzien van feit 1. Daartoe is aangevoerd dat de dagvaarding ter zake feit 1 niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Volgens de raadsman is onduidelijk op welk(e) samenwerkingsverband(en) het verwijt ziet. In het dossier zijn immers verschillende samenwerkingsverbanden te ontwaren en nu een specifiek proces-verbaal omtrent de verweten criminele organisatie ontbreekt is het voor de verdediging volstrekt onduidelijk welk(e) samenwerkingsverband(en) ten laste is/zijn gelegd, aldus de raadsman. Daarbij heeft hij verwezen naar de arresten Hoge Raad NJ 1981/158, Hoge Raad NJ 1984/336 en Hoge Raad NJ 1986/646.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van feit 1 voldoende duidelijk is en dat er geen aanleiding is om de dagvaarding partieel nietig te verklaren. Daartoe heeft zij aangevoerd dat ten aanzien van het verwijt in de tenlastelegging uit het dossier voldoende naar voren komt welke personen met de verschillende hennepkwekerijen in verband kunnen worden gebracht en dat deze personen afzonderlijk samenwerkingsverbanden hebben met de verdachte. Volgens de officier van justitie is dan ook volstrekt duidelijk waar de verdachte zich tegen moet verdedigen en voldoet de tenlastelegging aan de eisen van artikel 261 Sv.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
In artikel 261 Sv zijn de minimumeisen neergelegd waaraan een dagvaarding moet voldoen. Zo moet een dagvaarding de tijd en plaats vermelden, maar ook een opgave van het feit bevatten. Deze opgave moet voldoende concreet en duidelijk zijn, zodat alle procespartijen weten op welke gronden de vervolging berust en de verdediging zich voldoende kan voorbereiden op het concrete verwijt.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de dagvaarding ten aanzien van feit 1 niet aan de voormelde eisen van concreetheid en duidelijkheid. Daartoe is allereerst van belang dat er een zeer lange periode is ten laste gelegd, het samenwerkingsverband algemeen is omschreven met natuurlijke personen en het oogmerk van de criminele organisatie ruim is omschreven als “hennepteelt” en “witwassen”, zonder nadere concretisering. De officier van justitie heeft bij haar requisitoir de betrokkenheid van de verdachte bij een aantal hennepkwekerijen vermeld die slechts zijdelings in het dossier ter sprake komen en ook verder nauwelijks zijn uit gerechercheerd. Nu sprake is van een onoverzichtelijk dossier, en een specifiek proces-verbaal ontbreekt waarin nader is uitgewerkt op welk samenwerkingsverband de criminele organisatie ziet en welk concreet oogmerk wordt bedoeld, behoefde de verdediging er geen rekening mee te houden dat ook deze zaken onder de ten laste gelegde criminele organisatie zouden kunnen vallen. Ook voor de rechtbank was dit niet helder. Ook overigens kan uit de ruim geformuleerde tenlastelegging in combinatie met dit dossier onvoldoende blijken op welk(e) crimine(e)l(e) samenwerkingsverband(en) gedoeld wordt. Dit maakt dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard voor zover dit feit 1 betreft.

4.Feit 2: hennepkwekerij [straat 1] 26

4.1
Inleiding [1]
Op 28 juni 2015 is er bij de politie een melding binnengekomen van een mogelijke inbraak in een woning gelegen aan de [straat 1] 26 te Den Haag (hierna: de woning). De politie is ter plaatse gegaan. Er bleek sprake van een zogenaamde “ripdeal” die door de politie werd verstoord.
In de woning werd een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 911 hennepplanten. De hennepplanten waren tussen de 55 cm en 77 cm hoog. Op de vloer van de drie kweekruimtes werden kalk, vuilafzetting en hennepresten aangetroffen. Alle hennepplanten werden door middel van een irrigatiesysteem van een vloeistof voorzien. Er lag stof op elektra- en schakelmateriaal, er zat kalkaanslag op en in plantenpotten in de gang, er lagen gebruikte plantenpotten met een behoorlijke kalkaanslag, er lag stof op kachels en er lag een vuilniszak met oude hennepresten op de zolderverdieping. [2] Volgens de aangifte van de energieleverancier is in ieder geval sprake van een periode van kweken van 15 februari 2015 tot en met 28 juni 2015. [3] Medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) werd in de woning aangetroffen en aangehouden. [4]
Over het bovengenoemde, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging in zoverre kan worden bewezen en grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.
De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of de verdachte betrokken is geweest bij de hennepkwekerij, en zo ja, hoe die betrokkenheid strafrechtelijk moet worden aangemerkt.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 (impliciet primair) ten laste gelegde, te weten – kort gezegd – medeplegen van hennepteelt. Op de specifieke standpunten van de officier van justitie zal – voor zover van belang – bij de bespreking van dit feit nader worden ingegaan.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit voor feit 2. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de Hoge Raad hoge eisen stelt aan het bewijs voor het medeplegen van – kort gezegd – hennepteelt en dat er in de onderhavige zaak niet aan die eisen wordt voldaan. Er is immers geen bewijs dat de verdachte wetenschap had van dan wel een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de hennepkwekerij. Verdachte woonde daar niet, maar regelde wel zaken voor de eigenaar [betrokkene 1] en kwam er wel eens langs. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] kan slechts volgen dat de verdachte enige betrokkenheid bij de woning heeft gehad, maar niet bij de hennepkwekerij, aldus de raadsman. De container die de verdachte voor de woning zou hebben geregeld was volgens de raadsman slechts bestemd voor huisraad en had geen betrekking op de hennepkwekerij. De verdachte heeft deze zaken geregeld namens de eigenaar van de woning, de heer [betrokkene 1] . Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van een andere medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) “met een flinke korrel zout” moet worden genomen, nu deze mogelijk “onfrisse” motieven heeft om op deze wijze te verklaren.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging
4.4.1.
De bewijsmiddelen en tussenconclusies
De verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
[medeverdachte 1] heeft in juni 2015 bij de politie verklaard dat hij in de woning kon gaan zitten “gordijntje dicht en lichtje aan, voor de poppenkast en verder niks”. [5] Hij had van de woning een sleutel gekregen. [6] Die “sleutelpersoon” kende hij uit het wietwereldje waar hij zelf ook uit kwam. [7] [medeverdachte 1] wist volgens zijn verklaring niet zeker of de hennepkwekerij er al zat voor hij daar kwam wonen. Ook kon het zijn dat ze toen “bezig” waren deze op te zetten. [8] Er kwamen volgens zijn verklaring ook mensen bij de kwekerij toen hij daar verbleef. [9] [medeverdachte 1] heeft in februari 2017 voorts verklaard dat hij “door [verdachte] [was] benaderd. […] Ik kon daar verblijven. Ik moest het doen lijken dat de woning bewoond was.” Voorts heeft [medeverdachte 1] de verdachte van een foto herkend als de “ [verdachte] ” waarover hij heeft verklaard. [10]
[medeverdachte 2] heeft in oktober 2015 verklaard dat hij door de verdachte was afgezet bij de woning om aldaar hennepplanten te gaan knippen. [11] In november 2015 heeft hij verklaard dat hij begin dat jaar op de [straat 1] geknipt heeft en daar € 500,- voor heeft gekregen van [verdachte] . [12] Hij heeft de foto van de verdachte herkend als de man die hij [verdachte] noemt. [13] [medeverdachte 2] heeft voorts nog verklaard dat “[ [verdachte] ] probeerde boven de rest te staan. Hij probeerde te delegeren”. [14]
Tussenconclusie
De rechtbank acht bovengenoemde verklaringen voldoende betrouwbaar. Zij heeft geen enkele reden om hieraan te twijfelen nu [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beiden consistent en consequent verklaren en zij overigens ook zichzelf belasten. Dat [medeverdachte 2] motieven zou hebben om op deze wijze te verklaren is door de raadsman van de verdachte niet nader geconcretiseerd of overigens aannemelijk geworden. Gelet op deze verklaringen komt de rechtbank tot de conclusie dat het de verdachte is geweest die [medeverdachte 1] heeft geregeld om in de woning te gaan wonen en te doen alsof de woning bewoond was en die [medeverdachte 2] heeft geregeld om hennepplanten te knippen en hem daarvoor heeft betaald.
[straat 3] 210
De verdachte is in de woning aan het [straat 3] 210 aangehouden, waarbij de deur van de woning werd open gedaan door de vriendin van de verdachte [getuige] [15] . Zij heeft verklaard dat zij met de verdachte op dat adres heeft gewoond. [16] De woning is eigendom van de moeder van de verdachte. [17] Op een aangetroffen uitnodiging geadresseerd aan “ [verdachte] , [getuige] , [dochter] ” (de rechtbank begrijpt: de verdachte, zijn vriendin en zijn dochter [18] ) is dit adres vermeld [19] en blijkens een foto (van een beeldscherm) afkomstig van een iMac-computer die werd aangetroffen in die woning heeft de iMac-computer ingelogd gestaan middels email-adres [e-mailadres] . [20]
Tussenconclusie
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte woonde in de woning gelegen aan het [straat 3] 210 en dat de iMac-computer die daar werd aangetroffen werd gebruikt door de verdachte.
De handelingen door “ [betrokkene 1] ”
[betrokkene 1] is de juridische eigenaar van de woning aan de [straat 1] 26. [21] Een medewerker van containerverhuurder Zegwaard heeft de verdachte herkend als de huurder van een container die bij de woning moest worden afgeleverd en heeft verklaard dat deze man zich op 23 juli 2015 voordeed als de heer [betrokkene 1] . [22] Voorts is op camerabeelden van het bezoek aan die verhuurder deze man als de verdachte door een verbalisant herkend. De verdachte had toen geen paardenstaart, maar op de politiefoto van de verdachte had hij deze nog wel. [23] Als contactpersoon stond op de opdrachtbon “De heer [betrokkene 1] ” met als telefoonnummer [telefoonnummer] . [24] Van dit telefoonnummer heeft de verdachte meermalen bij de politie aangegeven dat het zijn telefoonnummer is. [25] Dit telefoonnummer staat niet op naam van de verdachte, maar op naam van een “ [betrokkene 2] ”. [26] Op 15 mei 2015 werd een container afgeleverd aan de [straat 1] 26. De kosten daarvoor werden betaald door een persoon die zich voorstelde als [betrokkene 1] . Deze persoon had een Aziatisch uiterlijk en waarschijnlijk een paardenstaart, aldus de chauffeur. De betaling heeft plaatsgevonden middels een bankpas behorende bij een bankrekening op naam van de verdachte. [27]
Uit de gegevens van Stedin Netbeheer B.V. volgt ook dat op naam van [betrokkene 1] een energiecontract bestaat voor de woning vanaf 29 juli 2008 en dat tussendoor – in de periode van 25 augustus 2011 tot 12 mei 2012 – deze op naam had gestaan van een [betrokkene 2] . Van [betrokkene 1] was voorts een ING-bankrekening bekend eindigend op #5929 waarvandaan energie betalingen plaatsvonden. [28]
Tussen de bestanden op voornoemde iMac is ook een foto aangetroffen van een ING bankpas op naam van [betrokkene 1] , met het bankrekeningnummer eindigend op #5929. [29] Daarnaast is op de iMac ook een foto aangetroffen van een brief van ING Bank, gericht aan [betrokkene 1] met daarin vermeld een wachtwoord voor het internetbankierensysteem van ING Bank. [30] Op het keukenblok van de woning gelegen aan [straat 3] 210 te Den Haag is een bon, d.d. 31 augustus 2015, van voormeld containerbedrijf Zegwaard aangetroffen op naam van “Dhr. [betrokkene 1] ” met als adres “ [straat 1] 26”. [31]
Tussenconclusie
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit bovenvermelde feiten en omstandigheden dat de verdachte zich daadwerkelijk heeft voorgedaan als de heer [betrokkene 1] en feitelijk de beschikking had over de bankpas en de bankrekening van deze [betrokkene 1] .
Buurtonderzoek
Naar aanleiding van het aantreffen van de hennepkwekerij heeft er een buurtonderzoek plaatsgevonden waarbij aan bewoners van de [straat 1] foto’s van de verdachte en [medeverdachte 1] zijn getoond. De bewoners van [straat 1] 31 hebben verklaard dat een Nederlandse man er al zeker 2 jaar woonde, dat “de Chinese man met de paardenstaart” er sinds 2010 woonde en er meerdere keren in de week voor kortere perioden is en dan weer weg gaat. Zij herkenden [medeverdachte 1] voor 100% als de bewoner en gaven aan dat de foto van de verdachte de Chinese man zou kunnen zijn. [32] De bewoonster van nummer 35 verklaarde dat de Chinese man geen paardenstaart meer zou hebben, maar kort haar. Ze herkende de foto van de verdachte voor 100% als deze man. [33] De bewoners van nummer 29 hebben verklaard dat er een oudere Nederlandse man al 5 jaar woonde. De Chinese man met de paardenstaart kwam een paar keer in de week voor een kortere periode langs. Ze herkenden de foto van de verdachte voor 100% als de Chinese man. [34]
Tussenconclusie
Uit voormelde verklaringen van de buurtbewoners volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte geregeld in de woning kwam.
4.4.2.
Medeplegen?
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte [medeverdachte 1] heeft geregeld om de woning te gaan betrekken met het enkele doel om de hennepkwekerij af te schermen en dat hij [medeverdachte 2] heeft geregeld om te komen knippen en hem daarvoor heeft betaald. Voorts is de verdachte direct betrokken bij handelingen omtrent de woning en heeft hij zich daarbij meermalen bediend van een valse identiteit. Ook volgt uit bovenstaande dat de verdachte zeer geregeld in de woning kwam. Het handelen van de verdachte past naadloos bij de verklaring van [medeverdachte 2] dat de verdachte boven de rest probeerde te staan en probeerde te delegeren. Dit duidt op iemand die op afstand sturend en regelend de hennepkwekerij bestierde. De rechtbank is dan ook - met de officier van justitie - van oordeel dat de verdachte met zijn handelen een significatie bijdrage heeft geleverd aan de hennepteelt zodat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met één of meer anderen bij het meermalen opzettelijk telen en bewerken van een grote hoeveelheid hennepplanten.
4.4.3
Conclusie
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen en overwegingen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het onder 2 (impliciet primair) ten laste gelegde feit heeft begaan.

5.Feit 3: hennepkwekerijen [straat 2] 638 en [straat 3] 19

5.1
Inleiding
Op 30 september 2015 is er een hennepkwekerij aangetroffen in een woning gelegen aan de [straat 2] 638 te Den Haag, een woning in eigendom van de verdachte. Diezelfde dag is er ook een hennepkwekerij aangetroffen in een woning gelegen aan het [straat 3] 19 te Den Haag.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte ook betrokken is geweest bij deze hennepkwekerijen, en zo ja, hoe die betrokkenheid strafrechtelijk moet worden aangemerkt.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde. Zij heeft ten aanzien van de woning aan de [straat 2] 638 het volgende aangevoerd. De verdachte was de eigenaar van de woning en [medeverdachte 2] heeft verklaard dat de verdachte vanaf het begin wel wist van de hennepkwekerij en dat hij de opmerking van de politie dat zij denken dat de verdachte alles heeft geregeld heeft bevestigd. Ook was de verdachte in het bezit van een bankpas van [medeverdachte 2] en had hij de sleutel van deze woning. Op de iMac van de verdachte is bovendien een aantekening gevonden over ene “ [medeverdachte 2] ” ( [medeverdachte 2] ) die door de politie gerelateerd wordt aan hennepkweek. Ten aanzien van het [straat 3] 19 heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verdachte ook hier gebruik maakt van de naam “ [betrokkene 1] ” en herkend is door buurtbewoners. Voorts is volgens de officier van justitie redengevend dat de verdachte een parkeerplaats behorende bij [straat 3] 19 verhuurde, hij de sleutel van de woning in bezit had, dat de vorige eigenaar contact had met de verdachte en in de kelderbox van de moeder van de verdachte administratie lag met betrekking tot [straat 3] 19 op naam van [betrokkene 2] . Voorts heeft de officier van justitie nog aangevoerd dat de kwekerij qua uiterlijk erg leek op de kwekerij aan de [straat 1] en de [straat 2] , dat de verdachte een airconditioning heeft aangeschaft die in de woning aan het [straat 3] is aangetroffen en dat de woning bewoond is door [betrokkene 3] die eerder ook met hennepkwekerijen in verband is gebracht en zijn naam ook op de aantekeningen op de iMac aangetroffen is.
De officier van justitie komt tot de conclusie dat alhoewel de verdachte niet daadwerkelijk “met zijn handjes in de plantjes” heeft gezeten, zijn rol op afstand van dermate gewicht was dat hij als medepleger kan worden aangeduid van beide hennepkwekerijen. Hij was de man die leidinggevend was en sturend op de achtergrond, aldus de officier van justitie.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor feit 3. Volgens hem is er onvoldoende bewijs voor enige betrokkenheid van de verdachte bij beide hennepkwekerijen. Voor zover al kan worden uitgegaan van de - vage - verklaring van [medeverdachte 2] , volgt daar niet uit waaruit de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij aan de [straat 2] 638 zou hebben bestaan, aldus de raadsman. Dat de verdachte de eigenaar van de woning is en bij de woning zou zijn gezien is evenmin voldoende voor het aannemen van enige betrokkenheid bij de hennepkwekerij. Ter zake [straat 3] 19 heeft de raadsman aangevoerd dat er geen enkel bewijs is voor de wetenschap van of betrokkenheid bij de aangetroffen hennepkwekerij. De verdachte had een volmacht van [betrokkene 2] , de eigenaar van de woning, om zaken te regelen hetgeen de reden was van het aantreffen van de post en sleutels van voornoemde woning, aldus de raadsman.
5.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De hennepkwekerij in de woning aan de [straat 2] 638
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om – kort gezegd – het (mede)plegen van hennepteelt/aanwezig hebben van hennepplanten te bewijzen en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte is de eigenaar van de woning en had ook een sleutel van de woning. Zelfs indien wordt uitgegaan van de verklaring van [medeverdachte 2] dat de verdachte vanaf het begin zou hebben geweten van de hennepkwekerij volgt uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat het enkele ter beschikking stellen van een woning voor een hennepkwekerij geen medeplegen van die hennepkwekerij oplevert. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier voor het overige weliswaar aanwijzingen dat de verdachte ook nader betrokken was bij de hennepkwekerij, maar is er daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden. Dat [medeverdachte 2] bevestigend heeft geantwoord als de politie hem voorhoudt dat het lijkt of de verdachte alles wel heeft geregeld is daarvoor onvoldoende. Er is immers niet nader op doorgevraagd en het past ook niet bij de eerdere verklaring van [medeverdachte 2] dat de verdachte een zeer hoge huur kreeg gelet op het doel van de huur van de woning. De aangetroffen aantekeningen op de iMac betreffende “ [medeverdachte 2] ” zijn weliswaar verdacht, maar niet dermate concreet dat op basis daarvan de conclusie kan worden getrokken dat de verdachte direct betrokken was bij deze hennepkwekerij.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken voor zover feit 3 ziet op de woning aan de [straat 2] 638.
De hennepkwekerij in de woning aan het [straat 3] 19
Uit de verklaring van de huismeester volgt dat de verdachte meermalen in de woning aan de [straat 3] 19 is geweest en dat hij – zoals ook door de officier van justitie naar voren is gebracht - een parkeerplaats verhuurde behorende bij de [straat 3] 19. De verdachte heeft zich blijkens de verklaring van een buurtbewoonster voorgedaan als “ [betrokkene 1] ”, de broer van de nieuwe eigenaar en voorts blijkt dat hij zich ook had voorgedaan als “ [betrokkene 1] ” bij de aankoop van een airconditioning die later in [straat 3] 19 is geïnstalleerd.
Hoewel op grond van voorgaande feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte zeer betrokken is geweest bij de woning en hij zich - net als bij de onder 2 bewezenverklaarde hennepkwekerij aan de [straat 1] 26 - wederom van de naam “ [betrokkene 1] ” heeft bediend, ontbreekt het in het dossier aan voldoende concreet bewijs waaruit een rechtstreekse betrokkenheid volgt bij deze hennepkwekerij. Dat de hennepkwekerij qua uiterlijk zou lijken op voormelde hennepkwekerij is daarvoor onvoldoende. Evenmin is voldoende dat [betrokkene 3] de woning zou hebben bewoond en zijn naam op de aantekeningen op de iMac is aangetroffen. Zoals hierboven reeds is overwogen zijn deze aantekeningen onvoldoende concreet en bovendien blijkt uit het dossier niet dat De Groot daadwerkelijk de bewoner is geweest ten tijde van de ten laste gelegde periode, laat staan dat hij betrokken is geweest bij deze hennepkwekerij.
Gelet op bovenstaande zal de rechtbank de verdachte ook vrijspreken voor zover feit 3 ziet op de woning aan het [straat 3] 19.

6.Feit 4: (gewoonte)witwassen

6.1
Inleiding
In de periode van 26 januari 2011 tot en met 6 maart 2013 hebben er zesenveertig contante geldstortingen plaatsgevonden van tussen de € 100,- en € 10.000,-, met een totaalbedrag van € 105.240,- op rekening [rekeningnummer 1] die op naam stond van de verdachte. [35]
In de periode van 30 september 2014 tot en met 7 juli 2015 hebben er tien contante geldstortingen plaatsgevonden van tussen de € 370,- en € 8.000,-, met een totaalbedrag van € 35.230,- op rekening [rekeningnummer 2] die op naam stond van de verdachte. [36]
In de periode van 26 januari 2011 tot en met 18 juni 2015 hebben er zevenenzestig contante geldstortingen plaatsgevonden van tussen de € 250,- en € 15.000,-, met een totaalbedrag van € 190.315,- op rekening [rekeningnummer 3] die op naam stond van de verdachte. [37]
In de periode van 28 december 2014 tot en met 13 juli 2015 hebben er dertien contante geldstortingen plaatsgevonden van tussen de € 260,- en € 4.500,-, met een totaalbedrag van € 29.220,- op rekening [rekeningnummer 4] die op naam stond van de verdachte. [38]
In de periode van 13 juni 2014 tot en met 29 april 2015 hebben er acht contante geldstortingen plaatsgevonden van tussen de € 310,- en € 8.000,-, met een totaalbedrag van € 22.210,- op rekening [rekeningnummer 5] die op naam stond van de verdachte. [39]
In voornoemde periodes hebben er daarmee contante geldstortingen plaatsgevonden van een totaalbedrag van € 382.215,- op rekeningen op naam van de verdachte.
Op 30 september 2015 werden er onder de verdachte bankpassen aangetroffen en inbeslaggenomen van vier van de vijf voornoemde rekeningen, te weten van bankrekeningnummers [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 3] , [rekeningnummer 5] en [rekeningnummer 4] . [40]
Over het bovengenoemde, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging in zoverre kan worden bewezen en grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte deze geldbedragen in de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 september 2015, in Den Haag, althans in Nederland, heeft wit gewassen en of hij daar een gewoonte van heeft gemaakt.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde, waarbij volgens haar ook sprake is van gewoontewitwassen. Voor zover van belang zal hierna nog op de concrete standpunten van de officier van justitie worden ingegaan.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit voor feit 4. Daartoe is aangevoerd dat er sprake is van een dubbeltelling. Immers, in de periode dat de contante stortingen zijn gedaan, is er ook contant geld opgenomen. Nu onduidelijk is wat met die opnames is gebeurd kan het zijn dat hetzelfde geld weer is gestort. Er moet derhalve uitgegaan worden van een bedrag van circa € 224.000,-, aldus de raadsman.
6.4
De beoordeling van de tenlastelegging
6.4.1
Juridisch kader witwassen
Bij de beoordeling van het ten laste gelegde stelt de rechtbank het volgende voorop. Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan in een geval waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, het in de tenlastelegging opgenomen onderdeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp of de gelden uit enig misdrijf afkomstig is.
Voor zover de verdachte bij de teelt van hennepplanten betrokken is geweest – gelet op het bewezenverklaarde bij feit 2 – volgt naar het oordeel van de rechtbank daar in onderhavig geval niet een één-op-één verband uit tussen enige verdiensten uit die specifieke hennepteelt enerzijds en specifieke tenlastegelegde contant gestorte geldbedragen anderzijds. Dat de contant gestorte geldbedragen dan ook afkomstig zijn van enig bewezenverklaard feit (brondelict) is dan ook niet aannemelijk geworden. Dit maakt dat de hiervoor geschetste situatie zich in onderhavige zaak voordoet.
De toetsing door de rechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of zich feiten en omstandigheden voordoen die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulks zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het in de tenlastelegging genoemde voorwerp. Een dergelijke verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst dus als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (o.a. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787 (Air Holland) en HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:94).
6.4.2
Inhoudelijke beoordeling
Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met het voorhanden hebben van grote bedragen contant geld.
Uit het dossier volgt voorts dat de verdachte in de tenlastegelegde periode van 1 januari 2011 tot en met 30 september 2015 slechts sporadisch van een inkomen genoot. Hiertoe is het volgende van belang.
De verdachte heeft bij zijn inbewaringstelling verklaard dat hij zzp-er is met een eigen schildersbedrijf. [41] Blijkens informatie van de Kamer van Koophandel, d.d. 6 augustus 2015, blijkt de verdachte eigenaar te zijn van eenmanszaak [bedrijf 1] te Den Haag. Dit bedrijf heeft als startdatum 1 mei 2014 en heeft volgens de inschrijving als activiteiten klus- en onderhoudswerkzaamheden. [42]
De verdachte heeft RSA Accountants (hierna: RSA) op 15 juli 2014 gemachtigd voor het uitvoeren van de belastingaangifte (inkomstenbelasting en omzetbelasting). Uit de door RSA verstrekte gegevens volgt dat er in 2014 en 2015 sprake was van een lege balans ter zake [bedrijf 1] , en dat er in die jaren een beperkte omzet had plaatsgevonden die niet werd ondersteund met onderliggende documenten zoals facturen. [43]
Uit ICOV-rapportage Vermogen en Inkomsten (Informatiebox Crimineel- en Onverklaarbaar vermogen) en gegevens verstrekt door ING volgt dat de verdachte in 2014 van [bedrijf 2] . (een restaurant) aan brutoloon € 20.083,- had ontvangen bij een nettoloon van € 12.775,-. Dit correspondeert grotendeels met de door ING Bank verstrekte gegevens van vier salarisbetalingen van [bedrijf 2] . voor de maanden augustus tot en met november 2014, ten bedrage van tweemaal € 2.995,- en tweemaal € 2.995,91. [44]
De verdachte heeft ter terechtzitting van 3 april 2017 op concrete vragen van de rechtbank over de herkomst van de contant gestorte geldbedragen niets willen verklaren. Bij de politie heeft hij op 10 december 2015 wel verklaard dat hij geld had gewonnen middels gokken, maar op concrete vragen naar de herkomst van de contante stortingen heeft hij zich ook toen op zijn zwijgrecht beroepen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte voornoemde gokinkomsten geenszins geconcretiseerd. Hij heeft immers nagenoeg niets verklaard over de hoogte van de specifieke gokinkomsten, laat staan dat daaruit een verband kan volgen met contante stortingen in de tenlastegelegde periode.
Gelet op het voorgaande heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van de criminele herkomst van de op de bankrekeningen verrichtte contante stortingen onvoldoende ontzenuwd.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de contant gestorte geldbedragen die de verdachte op zijn bankrekeningen voorhanden had – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dat wist. Gelet op de omstandigheid dat er gedurende ruim viereneenhalf jaar een groot aantal contante stortingen zijn gedaan is de rechtbank voorts van oordeel dat de verdachte van dat voorhanden hebben een gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging betreffende mogelijke dubbeltellingen en overweegt daartoe als volgt. De verdachte heeft zelf niet verklaard dat de contante stortingen het gevolg zijn van eerdere contante opnames en zulks lijkt ook volstrekt onlogisch. Het verweer is ook overigens onvoldoende concreet onderbouwd of op andere wijze aannemelijk geworden.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan.

7.Feit 5: voorhanden hebben vuurwapen en munitie

7.1
Inleiding
Op 30 september 2015 is in de woning gelegen aan [straat 3] 210 een semi automatisch pistool van het merk Browning, kaliber .22LR aangetroffen met 14 patronen, waarvan 9 in een magazijn. Het bleek te gaan om een vuurwapen in de zin van art. 1 onder 3 jo art. 2, eerste lid, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie, en om munitie in de zin van art. 1 onder 4 jo art. 2, tweede lid, categorie III van de Wet Wapens en munitie. [45] Het vuurwapen en de munitie werden aangetroffen in een keukenkast. [46]
Over het bovengenoemde, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging in zoverre kan worden bewezen en grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het de verdachte is geweest die dit vuurwapen en deze munitie voorhanden heeft gehad.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 5 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat het wapen en de munitie zijn aangetroffen in de woning waar de verdachte woonde en [medeverdachte 2] heeft verklaard dat de verdachte een wapen had aangeschaft om zichzelf te beschermen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor feit 5. Daartoe is aangevoerd dat er geen bewijs is dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het verstopte vuurwapen, laat staan dat hij het vuurwapen voorhanden heeft gehad. De verdachte had voorts niet als enige de toegang tot de woning. De verklaring van [medeverdachte 2] is volgens de raadsman te onduidelijk om tot het bewijs te worden gebezigd en voorts heeft de raadsman gesteld dat het de verdachte niet kan worden tegengeworpen dat het niet meer mogelijk bleek om DNA-onderzoek te doen op het vuurwapen.
7.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank heeft reeds bij de bespreking van feit 2 ter zake de woning aan het [straat 3] 210 vastgesteld dat de verdachte daar woonde. [47] Zijn vriendin ontkent voorts enige wetenschap te hebben gehad van het wapen en de munitie en de rechtbank acht het niet erg waarschijnlijk dat de toen tienjarige dochter van de verdachte deze goederen voorhanden heeft gehad. De goederen zijn voorts gevonden in een keukenkast in de woning die eerst in 2011 is geplaatst en betaald door de moeder van de verdachte. [48] Gelet op die omstandigheden, in samenhang bezien met de verklaring van [medeverdachte 2] dat de verdachte tegen hem had gezegd dat hij een wapen had aangeschaft omdat hij zich niet veilig voelde [49] , acht de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte was die het vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad. Dat het niet mogelijk is gebleken DNA-onderzoek te doen op het wapen is voorts niet van belang. Immers, zelfs indien uit onderzoek zou zijn gebleken dat DNA-sporen betreffende verdachte ontbraken en/of sporen van anderen aanwezig waren, sluit dit een betrokkenheid van de verdachte bij het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie geenszins uit.
Conclusie
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen en overwegingen is de rechtbank dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde feit heeft begaan.

8.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 december 2014 tot en met 28 juni 2015 te 's-Gravenhage ( [straat 1] 26) tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft geteeld
enbewerkt, een grote hoeveelheid
hennepplantenals bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, zijnde
hennepeen middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 september 2015 in Nederland, voorwerpen, te weten in totaal 382.215 euro (te weten € 105.240 en
€ 35.230 en € 190.315 en € 22.210 en € 29.220) voorhanden
heeftgehad, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
5.
hij op 30 september 2015 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen, merk Browning (.22), en munitie van categorie III, te weten 14 patronen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

9.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

9.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit voor feit 4. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de contant gestorte geldbedragen die de verdachte slechts voorhanden had afkomstig zijn uit (een) door de verdachte zelf begaan misdrijf of misdrijven en dat die handelingen dan ook onder de door de Hoge Raad geformuleerde kwalificatie-uitsluitingsgrond vallen. Onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:2015:3169 heeft hij voorts aangevoerd dat het daarnaast uitgeven van dat geld evenmin kan leiden tot een kwalificatie voor witwassen.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de raadsman moet worden verworpen, omdat de verdachte niet zelf verklaard heeft dat de gelden van eigen misdrijf afkomstig zijn en bovendien dat naast het voorhanden hebben van de geldbedragen de verdachte deze ook heeft uitgegeven en er aldus geen sprake is van het enkele voorhanden hebben, maar tevens van het
gebruikenvan de gelden. De door de raadsman aangehaalde jurisprudentie betreft een casus die slechts zag op een bewezenverklaring van het voorhanden hebben en niet van het gebruikmaken van de gelden, aldus de officier van justitie.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Het is inmiddels vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat indien ter zake een verdenking ex art. 420bis, 420ter en 420quater van het Wetboek van Strafrecht (Sr) vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden aangemerkt (vgl. onder meer de arresten van de Hoge Raad van 18 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX4449, BX4585, BX6909, BX6910 en ECLI:NL:HR:2014:702). In een dergelijk geval moet ontslag van rechtsvervolging het gevolg zijn.
De rechtbank is echter van oordeel dat een dergelijke situatie zich in het onderhavige geval niet voordoet. Zoals de rechtbank reeds bij de bewijsoverweging van feit 4 heeft uiteengezet is het niet aannemelijk geworden dat de contant gestorte geldbedragen afkomstig zijn van enig bewezenverklaard feit. De verdachte heeft zelf ook niet verklaard dat het geld uit enig door hem begaan misdrijf afkomstig is. Nu de rechtbank op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting ook voor het overige onvoldoende aanknopingspunten ziet om aan te nemen dat de geldbedragen afkomstig zijn uit
eigenmisdrijf kan het enkele voorhanden hebben als witwassen worden gekwalificeerd.
Het verweer van de raadsman faalt reeds om die reden.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 2 (impliciet primair):
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
ten aanzien van feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

10.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

11.De strafoplegging

11.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van de feiten 1 tot en met 5 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht met verbeurdverklaring van de woning gelegen aan de [straat 2] 638 te Den Haag. Voorts heeft zij verzocht om opheffing van de schorsing van het bevel voorlopige hechtenis.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat - indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt - bij de strafmaat geen vermoedens van feiten mogen worden meegenomen die niet bewezen zijn verklaard en dat - gelet op de feiten op de tenlastelegging - een gevangenisstraf van jaren niet in de rede ligt. De raadsman heeft zich voorts verzet tegen de gevorderde verbeurdverklaring. Daartoe is aangevoerd dat de woning gedeeld eigendom is van de verdachte en zijn vriendin, en dat bij een verbeurdverklaring de overwaarde teniet wordt gedaan. Voorts acht hij een dergelijke bijkomende straf onevenredig. Hij verzet zich tegen opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis, omdat het verzoek van de officier van justitie onvoldoende is onderbouwd, de situatie niet is gewijzigd sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis, de verdachte zich heeft gehouden aan de schorsende voorwaarden en een opheffing van de schorsing feitelijk zal inhouden dat een op te leggen straf voorafgaande aan een behandeling in hoger beroep volledig zal zijn geëxecuteerd.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van meermalen telen van hennepplanten, het witwassen van bijna € 400.000,- en het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. De verdachte heeft aldus geen oog gehad voor de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen. De uit hennepplanten verkregen stof is bij gebruik niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid, maar is daarnaast direct en indirect oorzaak van vele vormen van criminaliteit. Met het handelen van de verdachte wordt het criminele circuit waarin hennep in illegale kwekerijen wordt geproduceerd en waar winst wordt gemaakt met de handel daarin, in stand gehouden. De verdachte had bij de bewezenverklaarde hennepkwekerij voorts een sturende rol. Met het witwassen heeft de verdachte eraan bijgedragen dat de criminele activiteiten die tot het verkrijgen van het geld hebben geleid in stand worden gehouden en heeft hij ook het financieel systeem in Nederland gecorrumpeerd. Het illegaal voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie brengt voorts een onaanvaardbaar risico teweeg, in het bijzonder omdat er altijd een kans is dat een vuurwapen daadwerkelijk zal worden gebruikt, met alle mogelijke gevolgen van dien. Bovendien had de verdachte het vuurwapen op zodanige wijze voorhanden dat ook zijn toen tienjarige dochter erbij kon. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
De verdachte is – blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 maart 2017 – in de afgelopen vijf jaren niet veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) noemt als oriëntatiepunt voor straftoemeting bij een overtreding van artikel 3 onder B van de Opiumwet, bij het telen van 500 tot 1000 hennepplanten, een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. Bij overtreding van artikel 26 Wet Wapens en munitie, ter zake een pistool, is als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden genoemd. Tot slot is als oriëntatiepunt bij fraude ter hoogte van een benadelingsbedrag van tussen de € 250.000,- en € 500.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 tot 18 maanden genoemd.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van nader te noemen duur passend en geboden is. Nu de rechtbank de verdachte voor minder veroordeeld dan gevorderd door de officier van justitie komt zij tot oplegging van een lagere straf dan geëist. Nu het gaat om een veelvoud aan feiten en een zeer lange periode van het witwassen is zij voorts van oordeel dat een voorwaardelijk deel aan de orde is. Dit om de verdachte in te scherpen niet nogmaals in de fout te gaan.
Verbeurdverklaring
De rechtbank ziet geen aanleiding voor de door de officier van justitie gevorderde verbeurdverklaring, zeker nu de verdachte voor feit 3 wordt vrijgesproken en de woning slechts met dat feit in verband kan worden gebracht.
Opheffing schorsing voorlopige hechtenis
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er voldoende aanleiding bestaat om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. Daartoe is van belang dat gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de duur van de op te leggen gevangenisstraf de persoonlijke belangen van de verdachte thans niet meer prevaleren boven het strafvorderlijk belang van een voortduring van de voorlopige hechtenis. Voorts heeft de verdachte geenszins aangetoond dat hij de periode waarin de voorlopige hechtenis was geschorst heeft aangegrepen om zijn leven te beteren.

12.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 47, 57, en 420ter van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

13.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding nietig voor zover dit betreft het onder 1 tenlastegelegde;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2 (impliciet primair), 4 en 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2 (impliciet primair):
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
ten aanzien van feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
4 (vier) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
heft op de schorsingvan het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. de Bruijn, voorzitter,
mr. D. Biever, rechter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Zelst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 april 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal van onderzoek “Cairo” met het nummer PL1500-201592716, van de politie Den Haag, Opsporing Zuiderpark, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 1821).
2.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, p. 188, 189 en 191;
3.Een geschrift, te weten een rapportage diefstal energie, p. 229
4.Proces-verbaal van aanhouding [medeverdachte 1] , p. 57 en 58.
5.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte [medeverdachte 1] , p. 89.
6.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte [medeverdachte 1] , p. 68.
7.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte [medeverdachte 1] , p. 89.
8.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte [medeverdachte 1] , p. 68 t/m 70..
9.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte [medeverdachte 1] , p. 89 en 90.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 1804 en 1805
11.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte [medeverdachte 2] , p. 985.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 1402.
13.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte [medeverdachte 2] , p. 150, en een als bijlage bij dat proces-verbaal gevoegd geschrift, te weten een kopie van een foto van de verdachte, p. 152.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 1401.
15.Proces-verbaal van aanhouding [verdachte] , p. 31 en 32.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige] , p. 1409
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 569
18.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 3 april 2017.
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1591 en 1596; geschrift, te weten Uitnodiging kraamfeest, p. 1614.
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1570; geschrift, te weten Foto van een beeldscherm, p. 1576.
21.Proces-verbaal relaas, p. 7.
22.Proces-verbaal van bevindingen, p. 284-285.
23.Proces-verbaal van bevindingen, p. 285.
24.Geschrift, te weten Opdrachtbon intern, p. 279.
25.Geschriften, te weten Mutatie rapporten (vertrouwelijk), p. 391 en 392.
26.Proces-verbaal van bevindingen, p. 408.
27.Proces-verbaal van bevindingen, p. 287.
28.Proces-verbaal van bevindingen, p. 266
29.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1555 t/m 1557.
30.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1557.
31.Proces-verbaal van bevindingen documenten [straat 3] 210 en bijlage 5, p. 899 en 906.
32.Proces-verbaal buurtonderzoek, p. 292
33.Proces-verbaal buurtonderzoek, p. 292
34.Proces-verbaal buurtonderzoek, p. 292
35.Proces-verbaal van bevindingen, p. 496 en 497.
36.Proces-verbaal van bevindingen, p. 498.
37.Proces-verbaal van bevindingen, p. 494 en 495.
38.Proces-verbaal van bevindingen, p. 453.
39.Proces-verbaal van bevindingen, p. 499.
40.Proces-verbaal van bevindingen, p. 891 en 892.
41.Proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling, d.d. 2 oktober 2015, punt 4.
42.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1327.
43.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1336 en 1337.
44.Proces-verbaal van bevindingen, p. 512 en 513.
45.Proces-verbaal Team Forensische Opsporing Wapens, Munitie en Explosieven, p. 759 en 760.
46.Proces-verbaal van bevindingen, p. 718.
47.De rechtbank verwijst naar de bewijsmiddelen aangehaald onder 4.4.1 onder kopje “ [straat 3] 210”.
48.Proces-verbaal van bevindingen, p. 575 en 576.
49.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 1400.