4.6Aan het bestreden besluit kleeft dus een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Zoals uit het voorgaande en de genoemde jurisprudentie van de Afdeling volgt, is het aan eiseres om met objectieve stukken te onderbouwen dat aan het huwelijk een oprechte relatie ten grondslag ligt en feitelijk invulling wordt gegeven aan dit huwelijk en dat eiseres en referent met dit huwelijk dus niet het oogmerk hebben gehad de verblijfsvoorwaarden te omzeilen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres hier met de door haar overgelegde stukken niet in is geslaagd. Documenten 1, 2 5, 6 en 7 zeggen niets over de relatie tussen eiseres en referent. De afschriften van de gezamenlijke bankrekening (10) ook niet nu hieruit niet volgt dat deze rekening gebruikt wordt voor gezamenlijke doeleinden, zoals boodschappen, uitgaan, etc. De huwelijksakte (3) zegt op zich zelf niets over het oogmerk van dat huwelijk. Dat geldt eveneens voor de foto’s van de huwelijksceremonie (4). De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van vrienden en kennissen (8 en 9) in dat opzicht wel mee zouden kunnen wegen omdat zij andere bewijsstukken kunnen staven.Omdat de overige overgelegde stukken echter onvoldoende zijn, kan aan deze verklaringen niet de waarde worden gehecht die eiseres daaraan gehecht zou willen zien. Aangezien met de overgelegde stukken niet op objectieve wijze wordt aangetoond dat bij het aangaan van het huwelijk sprake was van een oprechte relatie en dus ook feitelijk invulling werd gegeven aan het huwelijk, zou het herstellen van het motiveringsgebrek door verweerder en het horen in bezwaar niet tot een andere uitkomst hebben geleid. In het licht van het gebrek aan objectieve onderbouwende stukken lag er in dit geval bij verweerder ook geen verplichting nader onderzoek te doen. Eiseres wordt daarom niet benadeeld bij het passeren van het gebrek op grond van artikel 6:22 van de Awb.
5. De beroepsgrond van eiseres dat het onmogelijk is om met meer bewijsstukken te komen en dat zij in bewijsnood verkeert, volgt de rechtbank niet. Niet valt in te zien waarom geen bewijsstukken van gezamenlijke activiteiten of het samenleven zouden kunnen worden overgelegd.
6. Nu geen afzonderlijke beroepsgronden zijn ingediend tegen de afwijzing van het afgeleide verblijfsrecht van de dochter van eiseres en het beroep van eiseres niet kan slagen, ziet de rechtbank ook hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Gelet hierop wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb af.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
8. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
9. De rechtbank zal verweerder wegens het geconstateerde gebrek in de door eiseres gemaakte proceskosten veroordelen en bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoed.De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.485,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,-- en een wegingsfactor 1). Als aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.