ECLI:NL:RBDHA:2017:2964

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2017
Publicatiedatum
27 maart 2017
Zaaknummer
C/09/513952 / HA ZA 16-787
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overheidsdaad en aansprakelijkheid van de Staat in verband met strafrechtelijk optreden

In deze civiele procedure vorderden eisers, bestaande uit een individu en een besloten vennootschap, schadevergoeding van de Staat der Nederlanden wegens onrechtmatig handelen in het kader van strafrechtelijk optreden. De zaak betreft de vervolging van [eiser sub 1] voor omkoping en het voorhanden hebben van vuurwapens, waarbij hij uiteindelijk werd vrijgesproken. De eisers stelden dat de Staat onrechtmatig had gehandeld door de strafvervolging en door onjuiste uitlatingen in de media, die schadelijk waren voor hun reputatie en bedrijf. De rechtbank oordeelde dat de strafvervolging rechtmatig was, aangezien er een redelijk vermoeden van schuld bestond. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd dat de uitlatingen van het Openbaar Ministerie (OM) onrechtmatig waren en dat deze uitlatingen een causaal verband hadden met de geleden schade. De rechtbank wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de grenzen van de aansprakelijkheid van de Staat voor schade die voortvloeit uit strafrechtelijk optreden en de noodzaak voor eisers om concrete feiten en omstandigheden aan te dragen ter onderbouwing van hun claims.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/513952 / HA ZA 16-787
Vonnis van 22 maart 2017
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisers,
advocaat mr. L.H. Poortman-de Boer te Groningen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] , [eiseres sub 2] en de Staat genoemd worden. Met [eiser sub 1 c.s.] worden eisers hierna gezamenlijk aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 juni 2016, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 2 november 2016, waarbij de rechtbank een comparitie van partijen heeft gelast;
  • de brief van de rechtbank aan partijen van 12 januari 2017, met bijlage;
  • de brief van mr Poortman-de Boer van 30 januari 2017, met één productie;
  • het B16 formulier van mr. Poortman-de Boer van 31 januari 2017, met bijlagen;
  • het proces-verbaal van comparitie van 7 februari 2017;
  • de brief van mr. Ten Broeke van 17 februari 2017;
  • het faxbericht van mr. Poortman-de Boer van 2 maart 2017.
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.
1.3.
De rechtbank leest het proces-verbaal met inachtneming van de door mr. Ten Broeke in zijn brief van 17 februari 2017 en door mr Poortman-de Boer in haar faxbericht van 2 maart 2017 over dat proces-verbaal gemaakte opmerkingen, voor zover daarvan hierna niet wordt afgeweken.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] is enig aandeelhouder en enig bestuurder van [eiseres sub 2] en indirect aandeelhouder van [X B.V.] [eiseres sub 2] houdt zich bezig met wegenbouw- en stratenmakerswerkzaamheden met name in de regio Enschede. [eiseres sub 2] heeft ongeveer 80 werknemers.
2.2.
In een onderzoek naar faillissementsfraude in het faillissement van het sloop- en grondverzetbedrijf [BV1] hebben getuigen verklaringen afgelegd die het OM aanleiding gaven tot een vermoeden van omkoping van de gemeentelijk ambtenaar [A] (hierna: [A] ) door onder anderen [eiser sub 1] .
2.3.
[A] was toentertijd projectleider Uitvoering bij de gemeente Enschede en verbonden aan het projectbureau Roombeek, dat uitvoering heeft gegeven aan de wederopbouw van de wijk Roombeek na de vuurwerkramp bij het bedrijf S.E. Fireworks.
2.4.
Op 24 februari 2011 is de Rijksrecherche een strafrechtelijk onderzoek gestart naar [A] . Op 29 november 2011 is [A] aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van ambtelijke corruptie en valsheid in geschrift. Bij deze aanhouding is veel pers aanwezig geweest omdat deze - zo is achteraf gebleken - door een brigadier van de politie was getipt.
2.5.
Op 17 januari 2012 is [eiser sub 1] aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van het omkopen van een ambtenaar, valsheid in geschrift en het voorhanden hebben en overdragen van vuurwapens.
2.6.
Het strafrechtelijk onderzoek tegen [A] en [eiser sub 1] heeft bij het Openbaar Ministerie (hierna: OM) de dossiernaam “ [… 1] ” gekregen.
2.7.
Op 20 januari 2012 heeft de rechter-commissaris het bevel tot bewaring van [eiser sub 1] gegeven.
2.8.
Bij brief van 25 juli 2012 heeft de toenmalige advocaat van [eiser sub 1] , mr. [advocaat 1] (hierna: mr. [advocaat 1] ), gereageerd op de concept-tenlastelegging en bestreden dat zijn cliënt [A] had omgekocht en valsheid in geschrift had gepleegd.
2.9.
Op 21 september 2012 heeft de rechtbank Almelo de strafzaak tegen [eiser sub 1] ter zitting behandeld. De officier van justitie, mr. [officier van justitie] (hierna: mr. [officier van justitie] ) heeft hierbij een schriftelijk requisitoir overgelegd.
2.10.
De tenlastelegging met betrekking tot [eiser sub 1] vermeldt onder meer dat primair laatstgenoemde en subsidiair [eiseres sub 2] en/of [X B.V.] hebben bevorderd dat voor de gemeente Enschede werkzaamheden zijn uitgevoerd tot een bedrag van € 25.000, waarbij in het subsidiaire geval [eiser sub 1] tot het plegen van de feiten opdracht heeft gegeven of daaraan leiding heeft gegeven. [eiser sub 1] is geen valsheid in geschrift ten laste gelegd.
2.11.
Mr. [advocaat 1] heeft in zijn pleitnotitie in de strafzaak onder meer het volgende opgenomen:
“Op een vraag van de Rijksrecherche hoe het bedrijf [eiseres sub 2] haar opdrachten kreeg van het projectbureau Roombeek verklaart [B][chef van [A] , rechtbank]
dat, als het ging om aanbestedingen, zowel openbaar als onderhands, hij zelf opdracht gaf en als het ging om regiewerk met een maximaal bedrag van € 5.000,00, [A] opdracht mocht geven. De werkzaamheden door [eiseres sub 2] zijn tot tevredenheid uitgevoerd. Het gaat hier om een bedrag van meer dan
€ 13.000.000,00.
(…)
Uit het proces-verbaal blijkt dat de bedrijven van [eiser sub 1] in de jaren 2006 tot en met 2010 voor een bedrag van meer dan € 13.000.000,00 werkzaamheden hebben uitgevoerd in opdracht van de gemeente Enschede. Het is dan ook een volstrekt raadsel hoe de Officier van Justitie als oogmerk voor de beweerdelijke omkoping ten laste kan leggen dat [eiser sub 1] er op uit zijn geweest werkzaamheden voor een waarde van € 25.000,00 te verwerven van de Gemeente Enschede”
2.12.
Op 21 september 2012 heeft het OM een persbericht over de zitting uitgebracht. Dat bericht gaat hoofdzakelijk over de strafzaak van [A] . Over [eiser sub 1] bevat het persbericht de volgende uitlatingen:
“De ambtenaar, werkzaam bij de gemeente Enschede, zou giften hebben aangenomen van een van de andere verdachten die vandaag terecht stond voor omkoping en wapenbezit. (…)
In de zaak tegen de verdachte die onder andere de reizen zou hebben gemaakt met de ambtenaar is vanochtend 18 maanden cel geëist wegens omkoping van een ambtenaar in functie.”
2.13.
Op 21 september 2012 heeft RTV Oost een nieuwsuitzending over de strafzaak van [A] gemaakt. Het transcript daarvan als volgt luidt:
“Celstraf geëist tegen geschorste ambtenaar Enschede (21-09-2012) RTV OOST
Nieuws Twente: Eis: 20 maanden cel hoge ambtenaar Enschede
De geschorste ambtenaar werkte ruim 30 jaar voor de Gemeente Enschede. De laatste jaren als manager bij het projectbureau Roombeek. Waar hij in het begin van zijn relatie met aannemer en later buurman [… 2] nog afziet van een aangeboden vakantie, wordt de band naarmate de tijd vordert hechter en vervagen de grenzen. Vier keer reizen ze samen naar China en twee keer naar de VS en Canada om Formule 1 te kijken. En ondertussen haalde de buurman ruim 13 miljoen euro aan opdrachten binnen.
[persofficier] , persofficier van het openbaar ministerie van Justitie:
“Hij was mede verantwoordelijk voor de aanbesteding van werkzaamheden in de wijk Roombeek en die meneer waar die naast woonde en waar die mee op reis ging, die leverde diensten en die leverde ook materialen in die wijk Roombeek. We vinden dat die niet alleen niet-integer was, maar dat ie ook zich in de, ruim in de gevarenzone heeft bevonden dat ‘ie zijn werk vermengt met zijn privéleven.
De advocaat van de verdachte vindt dat het openbaar ministerie helemaal geen zaak heeft tegen zijn cliënt.
[advocaat 2] , advocaat verdachte:
‘Ik was zeer boos leek het denk ik he?’
Ja, waarom was u dan zo boos?
‘Nou ik was zo boos omdat ik vind dat het onderzoek onvoldoende heeft opgeleverd om echt een zaak te kunnen draaien en ik was boos omdat je toch op zo’n zitting ook merkt dat mensen altijd aan de eerste verklaring worden gehouden.’
Heeft uw cliënt dan helemaal niks fout gedaan?
‘Eh nou wat ik heb betoogd daar sta ik achter. In ambtelijke corruptie heeft hij in mijn visie niks fout gedaan, hij had wapens in huis, dat had absoluut niet gemogen.’
Het OM verwijt de man ook dat de Gemeente Enschede misschien wel miljoenen is misgelopen.
[persofficier] , persofficier van het openbaar ministerie van Justitie:
“Wellicht had het goedkoper gekund als hij dat ook bij anderen had aanbesteed of bij anderen had gevraagd of de prijs nog wat lager kon. Maar nee, hij gunde het aan zijn buurman.”
2.14.
Op haar website heeft RTV Oost op 21 september 2012 het volgende nieuwsbericht geplaatst over de strafzaken tegen [A] en [eiser sub 1] :
“Een geschorste ambtenaar van het projectbureau Roombeek van de gemeente Enschede heeft zich jarenlang laten fêteren door een aannemer. Die aannemer haalde daarmee ruim 13 miljoen euro aan opdrachten binnen. Dat zei officier van justitie [officier van justitie] vrijdagmiddag voor de rechtbank in Almelo voordat ze een onvoorwaardelijke straf van 20 maanden eiste tegen de man uit Enschede.
De ambtenaar, die in 2011 werd geschorst, zou zich met vakantiereizen hebben laten omkopen door de aannemer, die tegelijkertijd zijn buurman is, aldus justitie. De ambtenaar zou meerdere keren met zijn buurman vakantiereizen gemaakt hebben naar China, maar ook naar Formule 1 in de Verenigde Staten en Canada. Een deel van de kosten zouden zijn betaald door de aannemer. Volgens de officier van justitie is er ook sprake van een schijnverkoop van een tractor. Het voertuig zou voor een dubbele waarde zijn doorverkocht door de ambtenaar aan zijn buurman.
Belastingbetaler benadeeld
De aannemer, die vrijdagmorgen anderhalf jaar cel hoorde eisen, zou door het omkopen van de ambtenaar veel bestratingsprojecten hebben gekregen bij de opbouw van de door de vuurwerkramp getroffen Enschedese wijk. Door het omkopen van een gemeentelijke medewerker is de belastingbetaler benadeeld volgens de officier van justitie. Daarnaast zijn andere ondernemers benadeeld, omdat die nu geen opdrachten kregen zegt het Openbaar Ministerie. De ambtenaar zou ook facturen vervalst hebben voor containers die op zijn manege werden gebruikt. Een aantal van deze zouden door de gemeente zijn vergoed.
Ambtenaar en aannemer goed bevriend
Volgens de ambtenaar was hij goed bevriend met de aannemer. Hij zegt dat er geen sprake is van omkoping of het beïnvloeden van collega’s om zo de bevriende aannemer aan opdrachten te helpen. De ambtenaar geeft toe dat hij meerdere keren op reis ging met zijn buurman, maar zegt dat hij er altijd vanuit is gegaan dat hij zijn aandeel betaalde. Dat hij nooit op het Projectbureau Roombeek vertelde dat hij op deze reizen samen was met een grote aannemer in de wederopbouw, komt omdat hij bang was dan zijn baan te verliezen.”
2.15.
In de krant Tubantia is de week na de zitting van 21 september 2012 een bericht over de strafzaken van [A] en [eiser sub 1] verschenen, dat onder meer als volgt luidt:
“Corruptiezaak Persofficier [persofficier] : ‘Hij gunde het aan zijn buurman’
OM wekt woede van aannemer
Volgens advocaat [advocaat 1] is ten onrechte de indruk gewekt dat aannemersbedrijf [eiseres sub 2] voor miljoenen aan opdrachten in de Enschedese wijk Roombeek kreeg toegespeeld door ambtenaar [A] . en dat daardoor gemeenschapsgeld is verkwist.
(…)
Advocaat [advocaat 1] heeft het Openbaar Ministerie gekapitteld vanwege onjuiste uitlatingen over de corruptiezaak rond de Enschedese ambtenaar [A] . en directeur [eiser sub 1] . van aannemersbedrijf [eiseres sub 2] . [advocaat 1] richt zijn pijlen vooral op de uitspraken die persofficier [persofficier] deed bij RTV Oost. In een reactie op de suggestie dat [eiseres sub 2] voor 13 miljoen euro heeft geprofiteerd door zijn buurman [A] . met snoepreisjes, vakanties, beelden en een trekker in de watten te leggen zegt [persofficier] dat het ‘wellicht goedkoper gekund als hij ( [A] .) het aan anderen had aanbesteed of als hij anderen had gevraagd’. [persofficier] : “Maar nee, hij gunde het aan zijn buurman”. Volgens [advocaat 1] is dit een volkomen verkeerde uitleg van de zaak. Het Openbaar Ministerie erkent dat in grote lijn. Een woordvoerster zegt in een reactie dat de betwiste uitlatingen van [persofficier] niet gebaseerd zijn op het requisitoir tijdens de zitting. “Het is meer wat [persofficier] dacht dan wat in het requisitoir staat”, aldus de woordvoerster.
(…)
Directeur [eiser sub 1] . is evenzeer verontwaardigd over de directe link die wordt gelegd tussen de vermeende omkoping en de omzet die hij in de betreffende jaren met name in de wijk Roombeek draaide. Het gaat om een omzet van 13 miljoen euro over een periode van zes jaar.
(…)
Advocaat [advocaat 1] en directeur [eiser sub 1] . vinden het verder schandalig dat ook zaaksofficier [zaaksofficier] de suggestie heeft gewekt dat [eiseres sub 2] voor miljoenen heeft geprofiteerd zonder dat te onderbouwen.”
2.16.
Bij vonnis van 5 oktober 2002 heeft de rechtbank Almelo [eiser sub 1] vrijgesproken van omkoping en hem veroordeeld ter zake van het overdragen en voorhanden hebben van drie vuurwapens. [A] is vrijgesproken van ambtelijke corruptie en valsheid in geschrift.
2.17.
Bij e-mailbericht van 31 mei 2013 heeft ir. [Q] van de gemeente Enschede aan [eiser sub 1] onder meer het volgende geschreven:
“Tijdens ons gesprek is vanuit de gemeente aangegeven dat wij lopende de rechtzaak ons inderdaad terughoudend, maar altijd binnen de kaders van de wet hebben opgesteld. Wij hebben uw bedrijf lopende de rechtzaak niet uitgenodigd voor enkelvoudige aanbestedingen. Tevens hebben wij in 2012 in elk geval in 1 situatie uw bedrijf niet uitgenodigd en andere bedrijven bewust wel voor een meervoudige onderhandse aanbesteding. Hierover hebben we zowel op 7 mei als ook tijdens de gesprekken bij jou op kantoor gesproken. Jij hebt met jouw bedrijf in die tijd mee gedaan aan openbare aanbestedingen. Deze mogelijkheid is er altijd geweest. En in 2012 heb jij wel degelijk voor ons gewerkt, door openbare aanbestedingen te winnen. Wij begrijpen heel goed dat bij openbare aanbestedingen altijd scherp wordt ingeschreven om werk binnen te halen.”
2.18.
In hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij - inmiddels onherroepelijk - arrest van 25 november 2014 [eiser sub 1] vrijgesproken van omkoping en hem veroordeeld ter zake van het overdragen en voorhanden hebben van drie vuurwapens. Omdat het hof een andere straf oplegde dan de rechtbank, is het vonnis van de rechtbank Almelo van 5 oktober 2012 vernietigd. Het hof heeft onder meer het volgende overwogen:
“Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de tenlastegelegde actieve omkoping als bedoeld in de artikelen 177 en 177a van het Wetboek van Strafrecht dient wettig en overtuigend bewezen te kunnen worden dat verdachte (dan wel het bedrijf waaraan verdachte feitelijk leiding gaf) het oogmerk had de ambtenaar [A] te bewegen in zijn bediening (al dan niet in strijd met zijn plicht) iets te doen of na te laten. Dat oogmerk kan gericht zijn op een concrete tegenprestatie, maar ook op het doen ontstaan van een speciale relatie die zal leiden tot een voorkeursbehandeling. Naar het oordeel van het hof kan dat oogmerk niet worden bewezen.
Verdachte heeft als aannemer (bouw)opdrachten verricht voor de gemeente Enschede voor het project Roombeek waarvan [A] projectleider was. Volgens de beschuldiging van het openbaar ministerie zou verdachte ter begunstiging van zijn zakelijke positie verschillende giften hebben gedaan aan [A] in de vorm van reizen, natuurstenen beelden en een (te hoog) bedrag voor een door verdachte van [A] gekochte trekker. Voor zover echter reeds bewezen zou kunnen worden dat verdachte [A] werkelijk heeft bevoordeeld, biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat er door verdachte giften zijn gedaan met het oogmerk zijn zakelijke positie te versterken bij de aanbesteding van bouwprojecten.
Daarbij acht het hof van belang dat het dossier en de behandeling ter terechtzitting daarvoor verschillende contra-indicaties opleveren. Allereerst neemt het hof in aanmerking dat verdachte en [A] ook privé veelvuldig contact hadden. Ze waren buren en hadden gemeenschappelijke interesses, hetgeen de gezamenlijke reizen kan verklaren. Ten aanzien van de reizen is onvoldoende duidelijk geworden dat verdachte daarbij financieel substantieel meer heeft ingelegd dan [A] . [A] heeft ook zelf facturen van de reizen betaald, terwijl niet valt uit te sluiten dat [A] daarnaast kosten heeft verrekend door de kosten van drank, eten, benzine en dergelijke contant voor zijn rekening te nemen. Ten aanzien van de natuurstenen beelden acht het hof het aannemelijk dat deze een gift van Chinese steenleveranciers zijn geweest. Het verschil tussen de aanschafwaarde van de trekker en de door verdachte hiervoor betaalde geldsom is niet van dien aard dat daaruit op zichzelf reeds de conclusie kan worden getrokken dat sprake is van een gift ter begunstiging van verdachtes zakelijke positie. Bij dit alles komt dat [A] binnen de gemeente maar zeer beperkt zelfstandig zeggenschap had over de aanbesteding van projecten. Zijn bevoegdheid strekte zich niet verder uit dan tot onderhandse projecten van € 5000,- en dan volgens [A] ook nog slechts voor regiewerk, dat wil zeggen werk dat gedaan moet worden binnen een bestaand project dat reeds bij een aannemer in uitvoering is. Ten slotte acht het hof van belang dat het onderzoek van de gemeente naar de aanbestedingspraktijk geen enkele onregelmatigheid heeft opgeleverd en dat verdachte weer opdrachten voor de gemeente verricht.
Al deze omstandigheden staan op zichzelf niet aan een bewezenverklaring in de weg, maar leveren naar het oordeel van het hof wel een belangrijke contra-indicatie op voor het oordeel dat sprake is van giften die zijn gedaan met het oogmerk om [A] te bewegen tot bevoordeling van verdachte in de aanbesteding van bouwprojecten. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de tenlastegelegde actieve omkoping is meer bewijs nodig dan op grond van de hier vaststaande feiten en omstandigheden kan worden aangenomen, gegeven de bestaande zakelijke betrekking tussen [A] en verdachte. Dit geldt eens temeer nu de omvang en context van de veronderstelde giften niet helder is geworden en - voor zover deze giften zijn gedaan - gelet op de aard en omvang daarvan ruimte is voor een alternatieve verklaring.
Hierbij merkt het hof op dat het openbaar ministerie in het requisitoir terecht stelt dat voor een bewezenverklaring van actieve omkoping in de zin van artikel 177 en 177a Sr niet nodig is dat de giften ook daadwerkelijk tot voordeel bij de omkoper hebben geleid. Voor het bewijs van actieve omkoping volstaat de vaststelling dat de omkoper de giften heeft gedaan met het oogmerk daarmee voordeel te bewerkstelligen. Het hof begrijpt de overweging van de rechtbank dat geen sprake is van een causale relatie dan ook in die zin en komt langs die weg tot hetzelfde (feitelijke) oordeel als de rechtbank, namelijk dat niet buiten redelijk twijfel is komen vast te staan dat - zo er sprake was van giften - deze zijn gedaan met het oogmerk van begunstiging.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1 c.s.] vorderen, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I voor recht verklaart dat de Staat door het strafrechtelijk optreden tegen [eiser sub 1] inzake het dossier ‘ [… 1] ’ onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser sub 1] en/of [eiseres sub 2] , nu [eiser sub 1] onschuldig is gebleken;
II voor recht verklaart dat de Staat door zijn (media)uitlatingen (zoals omschreven in de dagvaarding) onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser sub 1] en/of [eiseres sub 2] ;
III de Staat veroordeelt om binnen 14 dagen na het vonnis aan [eiseres sub 2] te betalen
€ 1.648.083, vermeerderd met wettelijke rente;
IV de Staat veroordeelt om binnen 14 dagen na het vonnis aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] (ieder) ten titel van smartengeld te betalen € 50.000, vermeerderd met wettelijke rente;
subsidiair:
V voor recht verklaart dat de Staat in het kader van het evenredigheidsbeginsel verplicht is binnen 14 dagen na het vonnis de onevenredig geleden bedrijfsschade van [eiseres sub 2] te vergoeden groot € 1.648.083, vermeerderd met wettelijke rente;
een en ander met veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure.
3.2.
Hieraan leggen [eiser sub 1 c.s.] , samengevat, de volgende stellingen ten grondslag.
Onrechtmatig handelen door strafvorderlijk optreden van de Staat
3.2.1.
De door de Staat ingezette vervolging van [eiser sub 1] is onrechtmatig, omdat [eiser sub 1] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is vrijgesproken van omkoping en deze vrijspraak uitgebreid is gemotiveerd. Daarnaast is van belang dat dat mr. [advocaat 1] bij de in r.o. 2.8 bedoelde brief alle beschuldigingen heeft weerlegd, op welke brief het OM nooit heeft gereageerd. Daar komt nog bij dat ook uit de tot het strafdossier behorende verklaring d.d. 24 november 2011 van ambtenaar [B] blijkt dat [A] niet zonder toestemming van zijn leidinggevende opdrachten kon gunnen. Voorts heeft de gemeente Enschede na de vrijspraak [eiseres sub 2] weer volledig toegelaten tot aanbestedingen. [eiser sub 1] is derhalve zowel in juridische zin als in feitelijke zin onschuldig aan omkoping. Zijn onschuld aan omkoping heeft zelfs van meet af aan vastgestaan.
Onrechtmatige (media) uitingen van het OM
3.2.2.
Mr. [officier van justitie] heeft tijdens de zitting van de strafzaken van [eiser sub 1] en [A] gezegd dat het bedrijf van [eiser sub 1] bevoordeeld zou zijn voor € 13 miljoen waarmee hij zijn beschuldiging dat [eiser sub 1] zich aan omkoping schuldig heeft gemaakt kracht heeft bijgezet. De persofficier mr. [persofficier] heeft deze beschuldiging in de pers herhaald. Ook in de strafzaak van [A] heeft het OM die beschuldiging via de pers aan [eiser sub 1] geuit. Het gaat niet aan om [eiser sub 1] en daarmee zijn bedrijf, die beiden nog de status van verdachte hadden en voor wie de onschuldpresumptie (artikel 6 lid 2 EVRM) geldt, via de media te criminaliseren en daarmee te stigmatiseren. Daarmee heeft de Staat onrechtmatig jegens [eiser sub 1 c.s.] gehandeld. Het gegeven dat de media hoe dan ook met informatie over strafzaken aan de haal gaan, brengt mee dat het OM een terughoudend beleid moet voeren met betrekking tot uitlatingen aan de pers en ervoor te zorgen dat zij waarheidsgetrouwe informatie verstrekt.
Onrechtmatig handelen Staat door tip over aanstaande aanhouding [A]
3.2.3.
De aanwezigheid van de pers bij de aanhouding van [A] is van belang voor [eiser sub 1 c.s.] omdat zij niet veel later ook in dezelfde kwestie zijn betrokken. De omstandigheid dat de brigadier van de politie is geschorst die de media heeft getipt over de aanstaande aanhouding van [A] , maakt dat de aanwezigheid van de media bij deze aanhouding ook jegens [eiser sub 1 c.s.] onrechtmatig is.
Schadeplichtigheid op grond van het evenredigheidsbeginsel
3.2.4.
[eiseres sub 2] was geen partij in de strafzaak van [eiser sub 1] en dient daarom te worden aangemerkt als een derde. De door [eiseres sub 2] geleden schade behoort niet tot het normale bedrijfsrisico van deze vennootschap en dient dus vergoed te worden. De weigering om dat te doen is onrechtmatig.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Onrechtmatig handelen door strafvorderlijk optreden van de Staat?

4.1.
Naar vaste rechtspraak kan een voormalige verdachte in een civielrechtelijke procedure op grond van onrechtmatige overheidsdaad van de Staat vergoeding vorderen van de schade die hij als gevolg van strafrechtelijk optreden van politie en justitie heeft geleden, indien:
a. a) vanaf aanvang af een rechtvaardiging voor dat optreden heeft ontbroken doordat dit optreden in strijd was met een publiekrechtelijke rechtsnorm, neergelegd in de wet of in het ongeschreven recht, waaronder het geval dat van de aanvang af een redelijk vermoeden van schuld heeft ontbroken; of
b) (achteraf) blijkt van het ongefundeerd zijn van de verdenking waarop dat optreden berustte en hij aldus ten onrechte als verdachte is aangemerkt.
4.2.
Uit hun stellingen vloeit voort dat [eiser sub 1 c.s.] zich zowel op de a-grond als de b-grond beroepen.
a-grond
4.3.
Met de stelling dat van meet af aan de onschuld van [eiser sub 1] heeft vastgestaan wordt in wezen het door justitie toegepaste dwangmiddel voorlopige hechtenis bestreden. Aan deze voorlopige hechtenis lag een rechterlijk bevel tot bewaring ten grondslag, waaruit blijkt dat volgens de strafrechter sprake was van een redelijk vermoeden van schuld van [eiser sub 1] aan omkoping van een ambtenaar (artikel 177 Wetboek van Strafrecht, hierna: Sr) en aan het overdragen van wapens (artikel 31 Wet wapens en munitie, hierna: Wwm). Met de door [eiser sub 1] ingenomen stelling wordt deze beslissing van de strafrechter met betrekking tot de verdenking van omkoping van een ambtenaar ter discussie gesteld. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt echter mee dat het niet op de weg van de civiele rechter ligt om de door de strafrechter in het strafproces genomen beslissingen op juistheid te toetsten. Dat er een reden is om in dit geval een uitzondering op deze regel te aanvaarden, is gesteld noch gebleken. Dit brengt mee dat de rechtbank ervan dient uit te gaan dat bij de aanvang van de vervolging en ten tijde van de toepassing van het dwangmiddel jegens [eiser sub 1] een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestond. Daarmee strandt het beroep van [eiser sub 1 c.s.] op de a-grond.
b-grond
4.4.
Bij de beantwoording van de vraag of de verdenking achteraf ten onrechte heeft bestaan (b-grond), hanteert de civiele rechter het criterium dat uit de uitspraak van de strafrechter of anderszins uit de stukken betreffende de niet met een bewezenverklaring geëindigde strafzaak moet blijken van de onschuld van de verdachte. De enkele omstandigheid dat de verdachte in de strafzaak is vrijgesproken, is niet voldoende. Daarmee staat immers in de regel slechts vast dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de gewezen verdachte het feit wél heeft begaan, maar omgekeerd staat daarmee nog niet vast - zoals voor aansprakelijkheid op basis van onrechtmatige overheidsdaad moet komen vast te staan - dat hij het feit niet heeft begaan. De gewezen verdachte zal concreet moeten stellen en, zo nodig, bewijzen waarom uit de uitspraak van de strafrechter of uit het strafdossier van zijn onschuld - en daarmee de onrechtmatigheid van het handelen van de Staat - blijkt (vgl. HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV6956 (Begaclaim), HR 29 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1355 en HR 21 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5593).
4.5.
Anders dan [eiser sub 1 c.s.] tijdens de comparitie van partijen hebben betoogd, volgt uit de jurisprudentie dat het gebleken onschuld criterium (nog steeds) een restrictief karakter heeft. In wezen komt de maatstaf erop neer dat in het vrijsprekend vonnis melding moet zijn gemaakt van de onschuld van de gewezen verdachte of over diens onschuld op basis van de stukken van het strafdossier eigenlijk geen redelijke twijfel mogelijk is. Voorbeelden betreffen de situaties dat vast komt te staan dat de politie ‘de verkeerde te pakken had’ (bijvoorbeeld omdat de verdachte een sluitend alibi heeft of zonder twijfel vaststaat dat een ander de dader was) of dat (achteraf) helemaal geen strafbaar feit gepleegd blijkt te zijn, bijvoorbeeld omdat de aangifte waarop de verdenking berustte vals blijkt te zijn (vgl. conclusie A-G Langemeijer voor HR 12 juni 1998, ECLI:NL:HR:ZC2668 en conclusie A-G Spier voor HR 14 januari 2015, ECLI:NL:HR: 2005:AR1522).
4.6.
Achtergrond van dit criterium is onder meer dat niet kan worden aanvaard dat de Staat risicoaansprakelijkheid draagt voor het gebruik van strafvorderlijke dwangmiddelen. Burgers dienen tot op zekere hoogte te accepteren dat in het geval van een gegronde verdenking strafrechtelijke dwangmiddelen tegen hen kunnen worden ingezet, ook indien de strafvervolging uiteindelijk niet tot een veroordeling leidt. Daarnaast is in de jurisprudentie in aanmerking genomen dat in het Wetboek van Strafvordering al mogelijkheden tot schadevergoeding en vergoeding van kosten, zij het beperkte, zijn opgenomen, waarop de voormalige verdachte is aangewezen (vgl. HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006: AV6956 (Begaclaim).
4.7.
Vaststaat dat de rechtbank en het gerechtshof [eiser sub 1] gemotiveerd hebben vrijgesproken van omkoping. Aangezien het gerechtshof het vonnis van de rechtbank heeft vernietigd, is voor de beoordeling van de onschuld van [eiser sub 1] , naast de inhoud van het strafdossier, uitsluitend het arrest van het hof relevant. De rechtbank is van oordeel dat uit de in r.o. 2.18 weergegeven motivering van de vrijspraak door het gerechtshof niet blijkt dat de verdenking tegen [eiser sub 1] ten onrechte heeft bestaan. Uit de motivering kan niet meer worden opgemaakt dan dat één van de delictsbestanddelen van de artikelen 177 en 177a Sr, het
oogmerkom de ambtenaar in zijn bediening iets te doen of na te laten, niet bewezen kan worden geacht. In dit verband wijst de rechtbank erop dat volgens het hof het dossier en de behandeling ter terechtzitting verschillende contra-indicaties opleveren, die op zichzelf niet aan een bewezenverklaring in de weg staan, maar wel een belangrijke contra-indicatie opleveren voor het oordeel dat sprake is van giften die zijn gedaan met het oogmerk om [A] te bewegen tot bevoordeling van [eiser sub 1] in de aanbesteding van bouwprojecten.
4.8.
Met betrekking tot de inhoud van het strafdossier hebben [eiser sub 1 c.s.] in de eerste plaats gewezen op de in r.o. 2.8 bedoelde brief, waarin mr. [advocaat 1] heeft bestreden dat [eiser sub 1] [A] heeft omgekocht. Anders dan [eiser sub 1 c.s.] betogen, is de inhoud van de brief niet onweersproken gebleven, nu mr. [officier van justitie] bij brief van 27 juli 2012 daarop heeft gereageerd (productie 3 van de Staat) en de vervolging van [eiser sub 1] is voortgezet.
4.9.
In de tweede plaats hebben [eiser sub 1 c.s.] gewezen op de verklaring in het strafdossier van ambtenaar [B] van 24 november 2011. De rechtbank heeft deze verklaring niet aangetroffen, maar wel een verklaring van 24 oktober 2011 van [B] . Daarin is onder meer vermeld dat [A] bevoegd was om werk tot € 5.000 onderhands aan bedrijven te gunnen. Hieruit volgt niet de onschuld van [eiser sub 1] . Daarbij komt dat het hof, zoals blijkt uit de in 2.18 weergegeven motivering, de beperkte bevoegdheid [eiser sub 1] heeft meegewogen bij haar oordeel dat het oogmerk niet bewezen kan worden geacht, en niet dat alleen al op grond van deze verklaring tot een vrijspraak moet worden gekomen.
4.10.
Tenslotte hebben [eiser sub 1 c.s.] nog gewezen op de omstandigheid dat [eiseres sub 2] , na de vrijspraak van [eiser sub 1] , weer opdrachten heeft verkregen van de gemeente Enschede zoals dat voorafgaand aan de verdenking ook het geval was. Deze omstandigheid maakt geen onderdeel uit van het strafdossier en afgezien daarvan kan deze niet leiden tot het oordeel dat aan het gebleken onschuld criterium is voldaan.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep op de b-grond faalt.
Inlichten media over aanhouding [A] ?
4.12.
Het verwijt dat de aanwezigheid van de media bij de aanhouding van [A] op 19 november 2011 ten gevolge van een tip door een brigadier van de politie onrechtmatig is jegens [eiser sub 1 c.s.] is niet met concrete feiten onderbouwd. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien op welke grond toen onrechtmatig is gehandeld jegens [eiser sub 1 c.s.] [eiser sub 1] is overigens pas maanden later, op 17 januari 2012, aangehouden. Aan dit verwijt van [eiser sub 1 c.s.] gaat de rechtbank dan ook voorbij.
Onrechtmatige (media)uitlatingen door het OM?
4.13.
Zoals de Staat onweersproken heeft aangevoerd, is het beleid van het OM en de politie met betrekking tot de voorlichting van - onder meer - de media vastgelegd in de te tijde van de strafzaken van [A] en [eiser sub 1] geldende “Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging” van 10 april 2012 (Staatscourant 2012, nr. 8161).
4.14.
De rechtbank stelt voorop dat het eigen persbericht van het OM op de dag van de terechtzitting op 21 september 2012 terughoudend is opgesteld. De naam van [eiseres sub 2] is daarin ook niet genoemd. De verwijten van [eiser sub 1 c.s.] zijn ook niet gericht op dit persbericht.
4.15.
De rechtbank bespreekt allereerst het verwijt van [eiser sub 1 c.s.] dat zaaksofficier mr. [officier van justitie] tijdens de zitting van de strafzaken van [eiser sub 1] en [A] van 21 september 2012 heeft gezegd dat het bedrijf van [eiser sub 1] bevoordeeld zou zijn voor € 13 miljoen en dat deze officier van justitie daarmee zijn beschuldiging van omkoping kracht heeft bijgezet. De Staat betwist niet dat mr. [officier van justitie] heeft gezegd dat [eiser sub 1] in de jaren waarop het onderzoek betrekking heeft miljoenen heeft verdiend in de wijk Roombeek, maar volgens de Staat heeft mr. [officier van justitie] niet gesteld of gesuggereerd dat [eiser sub 1] zich voor € 13 miljoen
wederrechtelijkheeft bevoordeeld. De Staat stelt dat de advocaat van [eiser sub 1] het bedrag van € 13 miljoen op de zitting heeft genoemd. Uit het voorgaande volgt dat in geschil is of mr. [officier van justitie] tijdens de zitting van de strafzaken onmiskenbaar een verband heeft gelegd tussen de € 13 miljoen aan door [eiser sub 1] verkregen opdrachten en de ten laste gelegde feiten. Dat mr. [officier van justitie] dit verband heeft gelegd, is vooralsnog niet gebleken. Uit het requisitoir en het proces-verbaal van de zitting blijkt dit in ieder geval niet.
4.16.
Het tweede verwijt van [eiser sub 1 c.s.] houdt in dat de persofficier mr. [persofficier] aan de media heeft verklaard dat het bedrijf van [eiser sub 1] door omkoping is bevoordeeld voor
€ 13 miljoen. Ter onderbouwing hiervan hebben [eiser sub 1 c.s.] gewezen op het transcript van de nieuwsuitzending van RTV Oost, zoals weergegeven in 2.13. De rechtbank heeft deze uitzending bekeken via de door [eiser sub 1 c.s.] in hun productie 1 vermelde hyperlink. Hieruit blijkt dat ná de mededeling van een voice-over “Het OM verwijt de man ook dat de Gemeente Enschede misschien wel miljoenen is misgelopen.”, mr. [persofficier] in beeld is gebracht die het volgende verklaart: “Wellicht had het goedkoper gekund als hij dat ook bij anderen had aanbesteed of bij anderen had gevraagd of de prijs nog wat lager kon. Maar nee, hij gunde het aan zijn buurman.” Anders dan uit het transcript lijkt te volgen, blijkt uit de nieuwsuitzending dus niet dat mr. [persofficier] de suggestie is voorgehouden dat [eiser sub 1] door middel van omkoping voor € 13 miljoen is bevoordeeld en dat zijn uitlating een reactie is geweest op een dergelijke suggestie.
4.17.
Ter onderbouwing van voormeld verwijt hebben [eiser sub 1 c.s.] ook gewezen op het in r.o. 2.15 bedoelde krantenbericht in Tubantia. In dat artikel wordt melding gemaakt van de afkeurende reactie van mr. [advocaat 1] en [eiser sub 1] op de uitlating van mr. [persofficier] in de hiervoor besproken nieuwsuitzending. Zoals hiervoor is overwogen, blijkt uit de nieuwszending echter niet dat deze uitlating van mr. [persofficier] een reactie is geweest op de suggestie dat [eiser sub 1] door omkoping voor € 13 miljoen is bevoordeeld.
4.18.
Ten slotte hebben [eiser sub 1 c.s.] zich nog beroepen op het krantenbericht in Tubantia dat mr. Poortman-de Boer in haar brief van 30 januari 2017 noemt op de eerste regels van blz. 3. Er is van dit krantenbericht geen kopie overgelegd, hetgeen wel op de weg van [eiser sub 1 c.s.] had gelegen.
4.19.
Uit de door [eiser sub 1 c.s.] aangehaalde en overgelegde mediaberichten volgt naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval niet dat het OM de media op eigen initiatief en bij herhaling actief zou hebben benaderd en dat het OM [eiser sub 1 c.s.] aldus via de media zou hebben ‘gecriminaliseerd en gestigmatiseerd’. De Staat heeft in dit verband terecht betoogd dat [eiser sub 1 c.s.] ten onrechte alle media-aandacht aan het OM toerekenen. Het in r.o. 2.15 geciteerde krantenbericht roept bijvoorbeeld de vraag op of Mr. [advocaat 1] voorafgaand aan dat bericht niet zelf het initiatief heeft genomen om de media te benaderen teneinde de (vermeende) uitlatingen van het OM (opnieuw) aan de orde te stellen.
Causaal verband
4.20.
Uit het voorgaande volgt dat niet zonder nader bewijs kan vast komen te staan dat het OM de door [eiser sub 1 c.s.] gestelde (media) uitlatingen in september 2012 heeft gedaan. De rechtbank komt echter aan nadere bewijslevering niet toe, omdat zij van oordeel is dat [eiser sub 1 c.s.] niet met voldoende concrete feiten en omstandigheden hebben onderbouwd dat er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen de gestelde uitlatingen van het OM in september 2012 en de door hen gevorderde materiële- en immateriële schade, gelet op het volgende.
4.21.
De gestelde materiële schade heeft, zo volgt uit de eigen stellingen van [eiser sub 1 c.s.] , betrekking op de in 2012 en in 2013 gederfde winst door het grotendeels wegvallen van gemeentelijke opdrachten. De Staat heeft in dit verband terecht betoogd dat niet kan worden ingezien hoe media-uitlatingen van het OM in september 2012 in dit kader een rol kunnen hebben gespeeld. Uit het e-mailbericht van de gemeente van 31 mei 2013 (zie 2.17), in samenhang bezien met de door [eiser sub 1 c.s.] gestelde terugval in het opgedragen werk in 2012 en de bevindingen van de accountant [accountant] (productie 12 van [eiser sub 1 c.s.] ) over de gederfde winst in 2012, leidt de rechtbank af dat de gemeente Enschede al ver voor de zitting in september 2012 heeft besloten om [eiser sub 1 c.s.] , gelet op de verdenkingen en hangende de lopende strafzaak, terughoudend toe te laten tot aanbestedingen en dat de gemeente, hangende de lopende strafzaak, bij dit besluit is gebleven. Het wegvallen van gemeentelijke opdrachten vond dus al plaats ruim vóór de gestelde uitlatingen door het OM. Causaal verband tussen eventuele uitlatingen van het OM en de materiële schade heeft [eiser sub 1 c.s.] niet met voldoende concrete feiten onderbouwd en is daarom niet komen vast te staan.
4.22.
Met betrekking tot de immateriële schade (artikel 6:106 BW) hebben van [eiser sub 1 c.s.] gesteld dat [eiseres sub 2] door het handelen van het OM in haar eer en goede naam is geschaad. [eiser sub 1] heeft lichamelijk letsel geleden omdat hij hartpatiënt is en vanaf de dag dat hij ten onrechte verdacht werd van een misdrijf bij de cardioloog terecht is gekomen. Sindsdien slikt hij dagelijks drie soorten medicijnen. Daarnaast heeft [eiser sub 1] geestelijk letsel geleden omdat hij door de rechtszaken en de negatieve media-aandacht veel stress heeft ervaren, die als meer dan een sterk psychisch onbehagen moet worden aangemerkt. Uit het huisartsenjournaal (productie 13) blijkt immers dat sprake is van onder meer een “gegeneraliseerde angststoornis”. Ten slotte is [eiser sub 1] in zijn eer en goede naam geschaad, aldus nog steeds [eiser sub 1 c.s.] .
4.23.
Met betrekking tot het lichamelijk letsel van [eiser sub 1] overweegt de rechtbank dat [eiser sub 1] heeft erkend dat hij al hartklachten had voordat hij werd vervolgd. Niet gesteld of gebleken is dat zijn hartklachten zijn verergerd sinds de uitlatingen van het OM in september 2012. Met betrekking tot het geestelijk letsel is, zoals blijkt uit het huisartsenjournaal, de “gegeneraliseerde angststoornis” vastgesteld op 12 december 2011, veel eerder dan de gestelde uitlatingen van het OM in september 2012. Hierna volgt in het journaal nog op 25 januari 2012 de klacht “slapeloos, rusteloos” die mogelijk verband houdt met de (rechtmatige) aanhouding van [eiser sub 1] in januari 2012. Daarna zijn in het journaal geen andere klachten vermeld die duiden op geestelijk letsel, ook niet in de periode rondom de strafzitting bij de rechtbank en de gestelde uitlatingen van het OM.
4.24.
Voor zover kan worden geoordeeld dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in hun eer en goede naam zijn geschaad moet ervan worden uitgegaan dat deze schade voortvloeit uit de strafvervolging van [eiser sub 1] , waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat deze rechtmatig was. Er zijn te weinig concrete feiten of omstandigheden gesteld die de conclusie zouden kunnen dragen dat de uitlatingen van het OM tijdens en rondom de zitting in september 2012, zo al onrechtmatig, meer dan een te verwaarlozen bijdrage hebben gehad bij het ontstaan van de schade. Het is goed voorstelbaar dat media-aandacht rondom de gehele strafzaak impact heeft gehad op [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] , maar de media-aandacht is niet, anders dan [eiser sub 1 c.s.] stelt, in betekenisvolle mate op (mogelijke onrechtmatige) uitlatingen van het OM rondom 21 september 2012 terug te voeren.
4.25.
Uit het voorgaande volgt dat de gestelde uitlatingen van het OM niet kunnen leiden tot toewijzing van de vordering.
Schadeplichtigheid op grond van het evenredigheidsbeginsel?
4.26.
Ten slotte is nog aan de orde de subsidiaire vordering gebaseerd op het evenredigheidsbeginsel (ook wel égalitébeginsel genoemd). Bij de beoordeling of de Staat aansprakelijk is voor schade voortvloeiend uit strafvorderlijk optreden ten aanzien van anderen dan verdachten, is het door de Hoge Raad ontwikkelde toetsingskader uitgangspunt (zie onder meer HR 30 maart 2001, ECLI:NL:HR:AB0801, HR 17 september 2004, ECLI:NL:HR:2004: AO7887, NJ 2005/392 en HR 19 september 2013, ECLI:NL:HR:2013: BZ7396).
4.27.
In het hiervoor bedoelde arrest van 17 september 2004 heeft de Hoge Raad overwogen dat indien in een bepaald geval de gevolgen van strafvorderlijk optreden een ander dan de verdachte treffen, de vraag of zulks tot aansprakelijkheid van de overheid jegens de benadeelde leidt - op de grond dat deze gevolgen buiten het normale maatschappelijk risico of het normale bedrijfsrisico van de benadeelde vallen - dient te worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. In dit verband kunnen onder meer van belang zijn (a) de aard van de overheidshandeling, (b) het gewicht van het daarmee gediende belang, (c) de voorzienbaarheid van die handeling en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, en (d) de aard en de omvang van de toegebrachte schade. Voorts heeft de Hoge Raad overwogen dat bij bevestigende beantwoording van de vraag of de overheid op de hiervoor vermelde grond in beginsel aansprakelijk is, vervolgens dient te worden onderzocht of de op de overheid rustende vergoedingsplicht op de voet van art. 6:101 BW moet worden verminderd of geheel moet vervallen, op de grond dat de schade mede een gevolg is van omstandigheden die aan de benadeelde kunnen worden toegerekend.
4.28.
De rechtbank is met de Staat van oordeel dat [eiseres sub 2] , hoewel zij geen verdachte is geweest, toch geen beroep toekomt op het evenredigheidsbeginsel, omdat de gedragingen van [eiser sub 1] , die aanleiding hebben gegeven tot de vervolging ten aanzien van omkoping, hebben plaatsgevonden in het kader van de onderneming van [eiser sub 1] , [eiseres sub 2] . [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zijn met elkaar verweven. Daarom dient [eiseres sub 2] op één lijn gesteld te worden met de gewezen verdachte [eiser sub 1] , op wie de criteria van het Begaclaimarrest van toepassing zijn. Dat [eiseres sub 2] , zoals zij betoogt, een zelfstandige juridische entiteit met een eigen belang is, leidt niet tot een ander oordeel.
4.29.
Bij deze uitkomst past dat [eiser sub 1 c.s.] in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van de Staat op € 10.325, namelijk € 3.903 aan griffierecht en € 6.422 aan salaris advocaat (2 punten à € 3.211, volgens tarief VIII), te vermeerderen met de wettelijke rente zoals de Staat heeft verzocht. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1 c.s.] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 10.325, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis indien [eiser sub 1 c.s.] deze kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis hebben voldaan;
5.3.
verklaart de veroordeling onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2017. [1]

Voetnoten

1.type: 1554