ECLI:NL:RBDHA:2017:2806

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
C/09/524266 FT RK 16/2720 en C/09/524268 FT RK 16/2721
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot dwangregeling en wettelijke schuldsaneringsregeling op basis van niet voldaan minnelijk schuldsaneringstraject

Op 27 december 2016 heeft verzoeker, [A], een verzoek ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en een verzoek tot het bevelen van verweerders, [B] en [D], om in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Tijdens de zitting op 14 maart 2017 zijn de verweerders niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker een totale schuld heeft van € 281.696,05 aan 14 schuldeisers, waarvan de grootste vordering afkomstig is van [B] ter hoogte van € 145.450,35. Verzoeker heeft een prognoseakkoord aangeboden, waarbij hij 0,44% van zijn schulden zou betalen, wat door de andere schuldeisers is aanvaard.

De rechtbank oordeelt dat voor een toewijsbaar verzoek om een dwangregeling het minnelijk schuldsaneringstraject moet zijn uitgevoerd door een persoon of instelling zoals bedoeld in artikel 48 lid 1 WCK. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van de schuldbemiddelingsinstantie, [E], niet voldoet aan de vereisten van de wet, omdat de betrokken persoon niet onder de juiste categorieën valt. Hierdoor is er geen sprake van een onafhankelijke en deskundige toetsing van het aangeboden akkoord.

De rechtbank wijst zowel het verzoek om een dwangregeling als het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling af, omdat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten. De beslissing is genomen op 23 maart 2017, waarbij de rechtbank benadrukt dat de belangen van de niet-instemmende schuldeisers niet kunnen worden genegeerd en dat een goede motivering van het verzoek essentieel is.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummers: C/09/… / FT RK 16/…
C/09/… / FT RK 16/…
vonnis van 23 maart 2017 (bij vervroeging)
in de zaak van
[A],
voorheen handelende onder de naam ...
wonende te ...,
verzoeker,
tegen
[B],
vertegenwoordigd door [C],
gevestigd te ...,
- en -
[D],
gevestigd te ...,
verweerders,
alsmede op het verzoek van
[A]tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling

1.De procedure

1.1
Op 27 december 2016 is door verzoeker – tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling – een verzoek ingediend tot het bevelen van verweerders om in te stemmen met een door verzoeker aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw).
1.2
Ter terechtzitting van 14 maart 2017 is verzoeker hierover gehoord. Verzoeker is daarbij vergezeld van mevrouw mr. ... van
[E]B.V.
1.3
Verweerders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
1.4
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1
Verzoeker heeft blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder a Fw een totale schuld van € 281.696,05 aan 14 schuldeisers.
2.2
De vordering van verweerster sub 1 ([B]) op verzoeker bedraagt € 145.450,35, zijnde 51,63% van de totale schuldenlast.
2.3
De vordering van verweerder sub 2 ([D]) op verzoeker bedraagt € 6.450,29, zijnde 2,29% van de totale schuldenlast.
2.4
Verzoeker heeft zijn schuldeisers een zogenoemd prognoseakkoord aangeboden, inhoudende betaling van 0,44% van hun vorderingen.
2.5
De aangeboden schuldregeling is door de andere schuldeisers aanvaard.
2.6
Bij de stukken bevindt zich een document met de titel “
Rapportage schuldbemiddelaar betreffende het minnelijk traject; buiten gemeenschap van goederen”. In dit document wordt onder meer het volgende vermeld:

Namens de schuldbemiddelingsinstantie[E], die hiermee verklaart te voldoen aan de vereisten van artikel 48 lid 1 onder C van de Wet op het Consumentenkrediet, verklaart de behandelend medewerker, te weten [F], hierbij dat het minnelijk traject van verzoeker als volgt is verlopen: (...)”.
2.7
Bij de stukken bevindt zich tevens een door [F] ondertekende “
Verklaring ex art. 285 lid 1 f Fw. buiten gemeenschap van goederen” waarin onder meer het volgende wordt vermeld:

Hierbij verklaart [F] werkzaam voor[E]te ..., dat er geen mogelijkheden zijn dat de verzoeker, (...) tot een buitengerechtelijke schuldregeling komt met zijn crediteuren.

3.Standpunt van de partijen

de verzochte dwangregeling (287a-verzoek)
3.1
Verzoeker heeft het verzoek tot het opleggen van een dwangregeling als volgt toegelicht.
“De verzoeker heeft achterstanden daterende vanaf 2009, wat ook het jaar was dat hij de echtelijke woning verliet. Verzoeker had een eigen onderneming die in 2014 is gestopt. Naar aanleiding van de echtscheiding is meneer depressief geworden, waardoor hij niet meer heeft kunnen werken. In deze periode had hij geen inkomsten. Door psychische klachten is de verzoeker momenteel niet in staat om meer uren te werken. Ook staat hij onder begeleiding. Zodra de verzoeker in staat is meer te kunnen werken, zal hij dit ook fulltime doen.”. Ter terechtzitting is hier aan toegevoegd dat het onderhavige verzoek mede is ingegeven door financiële redenen, waarmee klaarblijkelijk wordt gedoeld op de kosten die zijn verbonden aan een wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.2
Verweerster sub 1 heeft de rechtbank niet kenbaar gemaakt waarom zij niet instemt met het aangeboden akkoord.
3.3
Verweerster sub 2 heeft bij brief van 13 januari 2017 aan de rechtbank kenbaar gemaakt zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP-verzoek)
3.4
Verzoeker stelt dat hij in de toestand verkeert dat hij is opgehouden te betalen dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden.

4.De beoordeling

de verzochte dwangregeling (287a-verzoek)
4.1
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Een schuldeiser kan dan ook slechts onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling die er toe zal leiden dat door de schuldeisers afstand moet worden gedaan van een deel van een vordering. Een verzoek om weigerachtige schuldeisers te bevelen toch met de aangeboden schuldregeling in te stemmen, zal slechts kunnen worden toegewezen als de desbetreffende schuldeisers – in dit geval verweerders – in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen enerzijds de onevenredigheid tussen het belang van verweerders bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en anderzijds de belangen van verzoekers of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
4.2
Bij de hiervoor bedoelde belangenafweging zullen – onder meer – de volgende omstandigheden een rol kunnen spelen:
  • is het schikkingsvoorstel door een onafhankelijke en deskundige partij getoetst;
  • is het schikkingsvoorstel goed en betrouwbaar gedocumenteerd.
4.3
Ter beantwoording van de vraag of het prognoseakkoord dat verzoeker in het buitengerechtelijke schuldregelingstraject aan zijn schuldeisers heeft aangeboden door een onafhankelijke en deskundige partij is getoetst, overweegt de rechtbank als volgt.
4.4
Het 287a-verzoek vormt een onderdeel van een WSNP-verzoek. Het WSNP-verzoek moet volledig zijn. Dit brengt met zich dat bij het WSNP-verzoek een verklaring moet zijn gevoegd inhoudende dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitenge-rechtelijke schuldregeling te komen (art. 285 lid 1, aanhef en sub f Fw). Die verklaring moet zijn afgegeven door een in artikel 48 lid 1 van de Wet op het consumentenkrediet (WCK) aangewezen persoon of instantie. Artikel 288 lid 2, aanhef en onder b Fw bepaalt dat een WSNP-verzoek moet worden afgewezen indien de poging tot een buitenge-rechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48 lid 1 WCK. De wetgever heeft met deze verwijzing naar artikel 48 lid 1 WCK het oog gehad op personen en instellingen genoemd in artikel 48 lid 1, aanhef en onder b, c en d WCK en dus niet op de onder a in artikel 48 lid 1 WCK bedoelde bemiddelaars die hun diensten om niet verrichten [1] . Dit alles maakt dat ter beantwoording van de hiervoor (onder 4.3) vermelde vraag moet worden bezien of het minnelijk schuldsaneringstraject moet zijn uitgevoerd door een persoon of instelling zoals bedoeld in artikel 48 lid 1, aanhef en onder b, c of d WCK.
4.5
Deze laatste vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Voor de toewijsbaarheid van een 287a-verzoek is de toewijsbaarheid van het WSNP-verzoek weliswaar geen voorwaarde [2] , maar dit laat onverlet dat een 287a-verzoek vergezeld dient te gaan van een volledig WSNP-verzoek ter bevordering van een efficiënte rechtsgang en om te bewerkstelligen dat de rechter ten behoeve van de oordeelsvorming over een compleet dossier beschikt [3] .
4.6
Een volledig WSNP-verzoek houdt in, een verzoek dat (onder meer) is voorzien van een verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. Een dergelijke verklaring kan pas worden gegeven na uitvoering van een buitengerechtelijk schuldregelingstraject dat is uitgevoerd door een in artikel
48 lid 1, aanhef en onder b, c of d WCK bedoelde persoon of instelling. Het is niet aan de rechtbank om deze kring van personen uit te breiden. Een dergelijke uitbreiding is blijkens het bepaalde in 48 lid 1, aanhef en onder d WCK aan de regering voorbehouden [4] en van de rechter kan niet worden gevergd dat deze in elk concreet geval waarin het buitengerechtelijke schuldregelingstraject is uitgevoerd door een persoon of instelling die niet onder artikel 48 lid 1, aanhef en onder b, c of d WCK valt, uitzoekt of die uitvoering van voldoende kwaliteit is geweest [5] .
4.7
De rechtbank is dan ook van oordeel dat voor een onafhankelijke en deskundige toetsing van een buitengerechtelijk akkoord onder meer nodig is dat de buitengerechtelijke schuldregeling is uitgevoerd door een persoon of instelling genoemd in artikel 48 lid 1, aanhef en onder b, c of d WCK. In het onderhavige verzoek is hiervan niet gebleken.
Weliswaar is verklaard dat de desbetreffende schuldhulpverlener voldoet aan de vereisten van 48 lid 1, aanhef en onder c WCK, maar ter terechtzitting is gebleken dat dit niet juist is. Ter terechtzitting is tevens aangevoerd dat
[E]kan worden aangemerkt als een instantie als bedoeld in artikel 48 lid 1, aanhef en onder a WCK, doch dit stuit af op het vorenstaande. Hier is nog aan toe te voegen dat geen sprake is van schuldbemiddeling om niet indien de kosten daarvan door derden (in dit geval door de gemeente in plaats van verzoeker zelf) gedragen worden [6] .
4.8
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt de rechtbank tot het oordeel dat er niet van kan worden uitgegaan dat het (prognose)akkoord door een onafhankelijke en deskundige partij is getoetst. Dit maakt dat het 287a-verzoek zal worden afgewezen.
4.9
Ten overvloede voegt de rechtbank hier nog het volgende aan toe. Gelet op voornoemd
uitgangspunt (4.1) is een goede motivering van een 287a-verzoek onontbeerlijk. Daarbij dient tot uitdrukking te worden gebracht waarom de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder hebben te wegen dan de belangen van de niet-instemmende schuldeisers. Niet kan worden volstaan met een algemene toelichting zoals hiervoor onder 3.1 weergegeven. Het ontbreken van een deugdelijke en voldoende motivering van het verzoek maakt eveneens dat het verzoek niet toewijsbaar is.
het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP-verzoek)
4.1
Zoals hiervoor reeds is vermeld bepaalt artikel 288 lid 2, aanhef en onder b dat een WSNP-verzoek moet worden afgewezen indien de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel
48 lid 1 WCK. Met deze verwijzing wordt gedoeld op personen en instellingen genoemd in artikel 48 lid 1, aanhef en onder b, c en d WCK en niet op de onder a in artikel 48 lid 1 WCK bedoelde bemiddelaars die hun diensten om niet verrichten. Een algemene maatregel van bestuur zoals bedoeld in artikel 48 lid 1, aanhef en onder d WCK is nog steeds niet van de grond gekomen en niet is gebleken dat het buitengerechtelijke schuldregelingstraject is uitgevoerd door een persoon of instelling zoals bedoeld in artikel 48 lid 1, aanhef en onder b en c WCK. Dit maakt dat de rechtbank ook het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling moet afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een bevel op voet van artikel 287a eerste lid Faillissementswet te geven;
- wijst af het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Gewezen door mrs. R. Cats, W.J. Don en M.M.F. Holtrop, rechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 maart 2017 in tegenwoordigheid van F.J. Knaap LL.B., griffier.
Tegen deze uitspraak kan de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak in hoger beroep komen, in te stellen door een verzoekschrift, uitsluitend via een advocaat in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag. Dit is slechts mogelijk indien de schuldenaar ook op dezelfde wijze hoger beroep instelt tegen de uitspraak tot afwijzing van het daarmee samenhangende verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling (art. 292 lid 3 Faillissementswet).

Voetnoten

1.Hoge Raad 5 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN806
2.Hoge Raad 14 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0966
3.Eveneens Hoge Raad 14 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0966
4.Hoge Raad 6 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6758
5.Vergl. Hoge Raad 5 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8060
6.Hof Arnhem 10 april 2008, ECLI:NL:GHARN: 2008:BD3935