ECLI:NL:HR:2010:BN8060

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01646
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing wettelijke schuldsaneringsregeling op basis van onvoldoende voorafgaande schuldbemiddeling

In deze zaak gaat het om een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) door verzoekers tot cassatie, [verzoeker 1] en [verzoekster 2]. De rechtbank heeft hun verzoek afgewezen op grond van artikel 288 lid 2, onder b, van de Faillissementswet (F). De rechtbank oordeelde dat onvoldoende was aangetoond dat een persoon of instelling, zoals bedoeld in artikel 48 van de Wet op het consumentenkrediet (Wck), een poging had gedaan om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. Het hof heeft deze beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof onder andere opmerkte dat de verklaring als bedoeld in artikel 285 lid 1, onder f, ontbrak en dat de Stichting Quadrans, die de schuldeisers een voorstel tot minnelijke schuldenregeling had gedaan, geen gecertificeerde instelling was zoals vereist door de wet.

De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van verzoekers verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de stichting niet was aangewezen op de voet van artikel 48 lid 1, onder d, Wck, en dat er geen mandaat was afgegeven door de gemeente zoals bedoeld in artikel 285 lid 1, onder f, F. De Hoge Raad benadrukte dat de wetgever met de eis van voorafgaande schuldbemiddeling door een erkende instelling de kwaliteit van de buitengerechtelijke schuldregeling wilde waarborgen. De Hoge Raad concludeerde dat de stichting, hoewel wettelijk bevoegd om schuldbemiddeling te verrichten, niet voldeed aan de vereisten van de wet en dat de rechtbank en het hof terecht hadden geoordeeld dat het verzoek tot schuldsanering niet kon worden toegewezen.

Dit arrest is gewezen op 5 november 2010 door de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter fungeerde en de raadsheren E.J. Numann, A. Hammerstein, F.B. Bakels en C.E. Drion deelnamen aan de uitspraak.

Uitspraak

5 november 2010
Eerste Kamer
10/01646
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Verzoeker 1],
2. [Verzoekster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen.
Verzoekers tot cassatie zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaken 107555/FT RK 09.1038 en 107557/FT RK 09.1039 van de rechtbank Almelo van 26 januari 2010,
b. het arrest in de zaak 200.055.913 van het gerechtshof te Arnhem van 8 april 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 [Verzoeker] c.s. hebben bij de rechtbank op de voet van art. 284 F. een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen op de in art. 288 lid 2, onder b, F. neergelegde grond dat onvoldoende is gebleken dat een persoon of instelling als bedoeld in art. 48 Wet op het consumentenkrediet (Wck) namens [verzoeker] c.s. een poging heeft gedaan om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd. Hiertoe heeft het hof onder meer overwogen (a) dat de voorgeschreven verklaring als bedoeld in art. 285 lid 1, onder f, F. ontbreekt en (b) dat de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in art. 48 lid 1 Wck, nu de Stichting Quadrans, die de schuldeisers een voorstel tot minnelijke schuldenregeling heeft gezonden, geen gecertificeerde instelling is als bedoeld in art. 48 lid 1, onder d, Wck. Het feit dat Stichting Quadrans de bemiddeling om niet heeft uitgevoerd, maakt dat, gelet op de doelstelling van art. 288 lid 2, onder b, F. - te weten dat schuldenaren een erkend en professioneel schuldhulpverleningstraject doorlopen alvorens te kunnen worden toegelaten in het wettelijke traject - niet anders. (rov. 3.3-3.5)
In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat de Stichting Quadrans - hierna ook: de stichting - niet is aangewezen op de voet van art. 48 lid 1, onder d, Wck, noch door de gemeente is gemandateerd als bedoeld in art. 285 lid 1, onder f, F.
3.2 Het middel klaagt dat het hof ten onrechte niet heeft aangenomen dat de stichting bevoegd is een verklaring als bedoeld in art. 285 lid 1, onder f, af te geven ook zonder daartoe door de gemeente gemandateerd te zijn, alsmede dat het hof ten onrechte de poging van de stichting om voor verzoekers tot cassatie een buitengerechtelijke schuldenregeling te bereiken niet heeft beschouwd als een poging waarop toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan volgen. Het middel betoogt daartoe dat de stichting ingevolge art. 48 lid 1, aanhef en onder a, Wck bevoegd is tot schuldbemiddeling, aangezien zij die om niet verricht, en dat ten behoeve van een soepele en adequate uitvoering van de schuldhulpverlening moet worden toegelaten of mogelijk gemaakt dat een stichting, die, zoals zij, werkzaam is op het gebied van de schuldhulpbemiddeling, de verklaring als bedoeld in art. 285 lid 1, onder f, opstelt en gebruikt, ook in het geval het college van burgemeester en wethouders geen mandateringsbesluit jegens haar heeft afgegeven, nu zij zich met volledig medeweten en instemming van de gemeente al zo'n vijftien jaar richt op schuldhulpbemiddeling.
3.3.1 Ingevolge art. 285 lid 1, onder f, en art. 288 lid 2, aanhef en onder b, F. dient aan een verzoek om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten een poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling te zijn voorafgegaan. Doel van deze eis is het gebruik van het wettelijke traject te beperken. Blijkens de wetsgeschiedenis, zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.2-2.4, is met de in laatstgenoemd artikel vervatte eis dat de voorafgaande schuldbemiddeling door een persoon of instelling als bedoeld in art. 48 lid 1 Wck is uitgevoerd, beoogd te bewerkstelligen dat de kwaliteit van de buitengerechtelijke schuldregeling wordt bevorderd, zodat het vertrouwen daarin wordt verhoogd.
3.3.2 Nu de enkele omstandigheid dat een schuldbemiddeling om niet geschiedt geen waarborg inhoudt dat deze voldoende kwaliteit bezit, vloeit uit het vorenoverwogene voort dat de wetgever met de verwijzing naar 'een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet' in art. 288 lid 2, aanhef en onder b, het oog heeft gehad op de personen en instellingen, genoemd in art. 48 lid 1, onder b, c en d, en dus niet op de onder a bedoelde bemiddelaars die hun diensten om niet verrichten. Dat strookt ook met de tekst van art. 288, nu in art. 48 lid 1, onder a, immers geen personen of instellingen zijn genoemd.
3.3.3 Hoezeer de stichting ook, gelet op art. 48 lid 1, aanhef en onder a, Wck, wettelijk bevoegd is geweest bedrijfsmatig voor [verzoeker] c.s. schuldbemiddeling te verrichten, het hof heeft haar dus terecht niet aangemerkt als een persoon of instelling, bedoeld in art. 48 lid 1 Wck, waarnaar art. 288 lid 2, onder b, verwijst. Hetgeen het middel over de stichting voorts nog aanvoert, maakt dat niet anders. Van de rechter kan immers niet worden gevergd dat deze in elk concreet geval waarin de voorafgaande schuldbemiddeling is verricht door een persoon of instantie die niet valt onder art. 48 lid 1, onder b, c of d, onderzoekt of die bemiddeling van voldoende kwaliteit is geweest.
3.3.4 Bij deze stand van zaken bestaat er bovendien geen grond als toereikend te aanvaarden dat de verklaring als bedoeld in art. 285 lid 1, onder f, wordt afgegeven door de stichting, die niet is gemandateerd door het college van burgemeester en wethouders. Het middel faalt dus.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, A. Hammerstein, F.B. Bakels en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 5 november 2010.