Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding met producties van 14 april 2016;
- de conclusie van antwoord met producties van 24 augustus 2016;
- het tussenvonnis van 21 september 2016;
- een brief met een tweetal producties van de zijde van [eiser] ;
- het proces-verbaal van comparitie van 9 januari 2017.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Beoordelingskader
vanaf aanvanghet vermoeden van schuld ontbroken heeft. Dat is gesteld noch gebleken, sterker nog, [eiser] heeft zelf over de witwas-verdenking verklaard dat: “
deze handeling[en] van buitenaf bezien best een redelijk vermoeden van schuld opleveren, ook voor de toepassing van dwangmiddelen.”
de onschuldvan de verdachte. Anders dan [eiser] meent is de enkele omstandigheid dat de verdachte in de strafzaak is vrijgesproken, daartoe niet voldoende. Daarmee staat immers in de regel slechts vast dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de gewezen verdachte het feit wél heeft begaan, maar omgekeerd staat daarmee nog niet vast – zoals voor aansprakelijkheid op basis van onrechtmatige overheidsdaad moet komen vast te staan – dat hij het feit
nietheeft begaan. De burgerlijke rechter is niet bevoegd om zijn eigen oordeel omtrent de uitleg van de betrokken delictsomschrijving in de plaats te stellen van dat van de strafrechter. Wel mag hij, in het geval het vrijsprekende vonnis dienaangaande geen duidelijkheid verschaft, mede aan de hand van de volgens hem juiste uitleg van de (bestanddelen van de) delictsomschrijving beoordelen of uit het vrijsprekend vonnis of het strafdossier blijkt van de onschuld. De gewezen verdachte zal in ieder geval concreet moeten stellen en, zo nodig, bewijzen waarom uit de uitspraak van de strafrechter of uit het strafdossier van zijn onschuld – en daarmee de onrechtmatigheid van het handelen van de Staat – blijkt (vgl. HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV6956 (Begaclaim), HR 29 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1355 en HR 21 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5593, HR 14 januari 2005,
NJ2005, 346). Indien meerdere feiten ten laste gelegd, dan moet de gebleken onschuld opgaan voor alle ten laste gelegde feiten.
Naar het oordeel van het hof werd met de wijze van verpakken, alsmede de wijze waarop de Sigrapluspillen werden aangeprezen niet de indruk gewekt dat de pillen therapeutische of profylactische eigenschappen zouden bezitten. De Sigraplus-pillen zijn derhalve (ook in zoverre) niet te duiden als geneesmiddel. Het hof spreekt de verdachte [= [eiser] , rb.] vrij van het onder 2 tenlastegelegde. (...)”
Voor zover uit de tenlastelegging van dit feit volgt dat de geldbedragen waarmee verdachte middels derdenrekening van zijn kantoor bemoeienis heeft gehad afkomstig zouden zijn van misdrijven begaan met de handel in Sigra-pluspillen geldt dat verdachte in zoverre moet worden vrijgesproken omdat de handel in die pillen geen strafbaar feit oplevert. Die pillen zijn immers niet te duiden als geneesmiddel. Bedoelde geldstromen zijn derhalve niet van misdrijf afkomstig voor zover het zou gaan uit inkomsten uit de handel in Sigraplus.
ongebruikelijke geldstromen’ en dat [eiser] ‘
wisselende verklaringen over de herkomst’ van dat geld heeft afgelegd ‘
terwijl het dubieuze van de herkomst daarvan niet wordt ondersteund door (onafhankelijke) bewijsmiddelen’. De rechtbank overweegt dat uit een dergelijke motivering allerminst volgt dat er sprake is van gebleken onschuld. De maatstaf voor de beoordeling van gebleken onschuld is immers streng. Deze moet uit de motivering van de vrijspraak volgen. Gezien de gekozen bewoordingen van het gerechtshof is hiervan in dit geval geen sprake.
Het hof komt, gelet op hetgeen in het voorgaande is overwogen ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, ter zake van dit feit evenmin tot een bewezenverklaring. Niet kan worden bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een georganiseerd samenwerkingsverband dat het oogmerk had tot witwassen en/of het plegen van misdrijven met betrekking tot Sigraplus, dan wel tot het plegen van andere misdrijven.”
904,00(2,0 × € 452,00 (tarief II))