ECLI:NL:RBDHA:2017:12340

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
NL17.10057
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van een Chinese vreemdeling en de toepassing van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Chinese vreemdeling. Eiseres, geboren in 1969, was op 3 oktober 2017 aangehouden door de politie nadat zij door medewerkers van ProRail van het spoor was gehaald. De aanhouding vond plaats omdat eiseres geen geldig legitimatiebewijs kon tonen. Eiseres stelde dat er sprake was van een onrechtmatige staandehouding en dat er geen zicht was op uitzetting naar China, gezien de eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 13 april 2015, waarin was vastgesteld dat uitzetting naar China binnen een redelijke termijn niet mogelijk was.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de omstandigheden rondom de aanhouding en de huidige situatie met betrekking tot de Chinese autoriteiten in ogenschouw genomen. De rechtbank oordeelde dat er op dat moment een reële kans was dat verweerder, de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, een laissez passer zou kunnen verkrijgen van de Chinese delegatie die van 23 oktober tot 3 november 2017 in Nederland was voor een identificatiemissie. De rechtbank benadrukte dat als deze missie geen resultaat opleverde, verweerder zelf de gevolgen moest trekken voor de opgelegde maatregel van bewaring.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het beroep van eiseres ongegrond was en dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd. De rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter D. Verduijn, in aanwezigheid van griffier S. Brussaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.10057

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. L. Sinoo),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen K.C.C. Huang. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is van Chinese nationaliteit. Zij is geboren op [1969] .
2. Eiseres voert aan dat er sprake is geweest van een verkapte staandehouding in de zin van artikel 50 van de Vw. Uit het proces-verbaal van staandehouding blijkt niet op welke grond eiseres is gevraagd om haar legitimatiebewijs te tonen. Eiseres verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank, locatie Den Haag, van 2 juni 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:8105), waarin is geoordeeld dat het er in zo’n geval voor moet worden gehouden dat de controle op de identiteit heeft plaatsgevonden in het kader van de uitoefening van de bevoegdheid neergelegd in artikel 50, eerste lid, van de Vw. Er was geen sprake van verdenking van een strafbaar feit en er is ook geen wetsartikel vermeld in het proces-verbaal van aanhouding van 3 oktober 2017. Eiseres liep bij het spoor en toen is zij staandegehouden. Er was geen sprake van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. De staandehouding is daarom onrechtmatig geweest.
3. In het proces-verbaal van bevindingen van 3 oktober 2017 staat, voor zover hier relevant, het volgende:

Op dinsdag 3 oktober 2017, omstreeks 00.50 uur, kregen wij van het operationeel centrum de opdracht te gaan naar de [straatnaam] te [woonplaats] . Aldaar zou een vrouw, door medewerkers van Pro-rail, van het spoor af zijn gehaald.
(…)
Een medewerker van Pro-rail vertelde ons dat:
- de vrouw geen Nederlands of Engels sprak.
- Dat de vrouw midden op het spoor liep.
- Dat zij direct door medewerkers van Pro-rail van het spoor was gehaald.
- Dat de vrouw uit de richting kwam van […] .
- Dat de vrouw warrig overkwam.
Wij vroegen aan de vrouw een geldig legitimatiebewijs. Wij zagen dat ze niet begreep wat wij bedoelden. Ik, (naam verbalisant), heb haar vervolgens gefouilleerd. Ik trof in haar linkerjaszak een ns kaart aan. Ik zag op de ns kaart een pasfoto. Ik zag dat de pasfoto overeen kwam met de vrouw. Op de ns kaart zag ik de volgende naam:
[eiseres]
Geboren op [1969]
Deze gegevens kwamen niet uit het politiesysteem. Hierop hebben wij [eiseres] aangehouden terzake overtreding artikel 447E Strafrecht.
4. Uit dit proces-verbaal blijkt dat spoorwegpersoneel eiseres in verwarde toestand lopend op het spoor had aangetroffen en dat de opgeroepen verbalisanten naar aanleiding daarvan eiseres naar een identiteitsbewijs hebben gevraagd. Omdat eiseres dat niet kon overleggen, is zij aangehouden op grond van artikel 447E van het Wetboek van Strafrecht. Daarmee is sprake van een strafrechtelijke aanhouding. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), onder andere de uitspraak van 28 september 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB5258), is het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. Daartoe moet men zich wenden tot de voor toetsing van strafvorderlijk optreden aangewezen rechter of tot een rechter met algemene bevoegdheid. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiseres voert verder aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Het is al lange tijd bekend dat China niet meewerkt aan de afgifte van laissez passer. Daarover bestaat ook rechtspraak van de ABRvS. De mededeling in het dossier dat op 23 oktober 2017 een delegatie van China zal arriveren, is onvoldoende voor de conclusie dat er zicht op uitzetting is. Het is onbekend wat de delegatie komt doen. Op de website van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V), die is bijgewerkt tot 13 oktober 2017, staat onder de landeninformatie dat gedwongen vertrek alleen mogelijk is met behulp van een geldig paspoort. Eiseres heeft geen geldig paspoort. Ook is er geen memorandum of understanding. Verweerder heeft onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van nieuwe ontwikkelingen, waardoor er sprake zou zijn van een andere situatie dan door de ABRvS is beoordeeld.
6. De ABRvS heeft in haar uitspraak van 13 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1305) vastgesteld dat uitzetting naar China binnen een redelijke termijn is komen te ontbreken. Daarbij heeft de ABRvS onder meer overwogen dat voor het zicht op uitzetting mede bepalend is of de autoriteiten van het land van herkomst van de vreemdeling voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten. In dit verband heeft de ABRvS in aanmerking genomen dat ondanks de diplomatieke inspanningen van verweerder om de Chinese autoriteiten te bewegen tot afgifte van laisser passer, die inspanningen niet hadden geleid tot de afgifte daarvan en dat al geruime tijd geen presentaties plaatsvonden. Daarnaast kon verweerder geen helderheid verschaffen over de termijn waarbinnen een verandering in de houding van de Chinese autoriteiten viel te verwachten.
7. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat er van 16 oktober 2017 tot 27 oktober 2017 een delegatie uit China naar Nederland komt om een identificatiemissie uit te voeren. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het bezoek van deze delegatie met één week is verschoven en zal plaatsvinden van 23 oktober 2017 tot en met 3 november 2017. Volgens verweerder is het bezoek van deze delegatie gericht op het verkrijgen van laissez passer voor ongedocumenteerde vreemdelingen uit China. Ook eiseres zal met dit doel aan de delegatie worden gepresenteerd. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat verweerder tenminste een reële kans moet worden gegund om voor eiseres een laissez passer te verkrijgen van de Chinese delegatie. De rechtbank verwacht daarbij wel van verweerder dat, als de identificatiemissie voor de voorgenomen uitzetting van eiseres geen concreet resultaat oplevert, hij daaruit zelf een gevolgtrekking maakt voor de haar opgelegde maatregel van bewaring. In wat eiseres aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er thans geen redelijk vooruitzicht op uitzetting naar China bestaat. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Eiseres voert tot slot aan dat verweerder had moeten volstaan met de toepassing van een lichter middel. Eiseres is bereid mee te werken aan een meldplicht. Eiseres kan de reactie van de delegatie dan in vrijheid afwachten.
9. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi).
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op de niet bestreden omstandigheden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Verweerder heeft daarbij terecht meegewogen dat eiseres weigert haar verblijfplaats bekend te maken, waardoor zij niet traceerbaar zal zijn voor verweerder als zij zich niet aan de meldplicht zal houden. Ook heeft eiseres in het gehoor voor de oplegging van de maatregel van bewaring van 3 oktober 2017 en in het vertrekgesprek van 6 oktober 2017 verklaard dat zij niet wil terugkeren naar China. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van S. Brussaard, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.