In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Chinese vreemdeling. Eiseres, geboren in 1969, was op 3 oktober 2017 aangehouden door de politie nadat zij door medewerkers van ProRail van het spoor was gehaald. De aanhouding vond plaats omdat eiseres geen geldig legitimatiebewijs kon tonen. Eiseres stelde dat er sprake was van een onrechtmatige staandehouding en dat er geen zicht was op uitzetting naar China, gezien de eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 13 april 2015, waarin was vastgesteld dat uitzetting naar China binnen een redelijke termijn niet mogelijk was.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de omstandigheden rondom de aanhouding en de huidige situatie met betrekking tot de Chinese autoriteiten in ogenschouw genomen. De rechtbank oordeelde dat er op dat moment een reële kans was dat verweerder, de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, een laissez passer zou kunnen verkrijgen van de Chinese delegatie die van 23 oktober tot 3 november 2017 in Nederland was voor een identificatiemissie. De rechtbank benadrukte dat als deze missie geen resultaat opleverde, verweerder zelf de gevolgen moest trekken voor de opgelegde maatregel van bewaring.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het beroep van eiseres ongegrond was en dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd. De rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter D. Verduijn, in aanwezigheid van griffier S. Brussaard.