Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2017 in de zaken tussen
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
28 september 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB5258, is het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. Slechts indien de onrechtmatigheid van de aanwending van zodanige bevoegdheden door een daartoe bevoegde rechte is vastgesteld, kan de vreemdelingenrechter zich gesteld zien voor de vraag naar de gevolgen daarvan voor de onrechtmatigheid van de inbewaringstelling.
6.7. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 december 2004 in zaak nr. 200409979/1, JV 2005/81), maakt de onrechtmatigheid van de staandehouding de daaropvolgende inbewaringstelling, indien aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
- zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
- eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin
besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
- niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit/nationaliteit;
- zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen heeft gehouden als
bedoeld in hoofdstuk 4 (grensbewaking, toezicht en uitvoering) van het Vb 2000;
- geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, en
- niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Beslissing
- verklaart het beroep tegen het inreisverbod ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de maatregel van bewaring gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent eiser een schadevergoeding toe van
€ 1.305,-.,- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de
rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.