Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 8 juli 2016, met producties 1-17;
- de conclusie van antwoord, met één productie;
- het tussenvonnis van 28 december 2016;
- de akte inbreng producties van Vosplan c.s., met producties 18-24;
- het proces-verbaal van comparitie van 20 juni 2017, waartoe behoren de zittingsaantekeningen van Vosplan c.s. en van de Gemeente;
- de met instemming van de Gemeente nagezonden productie van Vosplan c.s., inhoudende het vernietigde uitwerkingsplan.
2.De feiten
Graag informeer ik u over de voortgang van het uitwerkingsplan bedrijventerrein Delfgauw. U heeft een bouwaanvraag ingediend voor de realisatie van bedrijfsunits op deze locatie.
2.6.1 De Afdeling stelt vast dat een aan de noordkant van het uitwerkingsplan gesitueerd plandeel met de bestemming “Bedrijfsdoeleinden (B)”, dat voorziet in een bedrijfsgebouw, zich gedeeltelijk bevindt op gronden die in het bestemmingsplan de bestemming “Uit te werken gebied voor groenvoorzieningen (UG)” hebben. De uit te werken bestemming laat deze functie niet toe. Het uitwerkingsplan is in zoverre in strijd met de bij deze bestemming behorende uitwerkingsregels. (…) Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het gehele aan de noordkant van het uitwerkingsplan gesitueerde plandeel (...) in strijd moet worden geacht met artikel 11, eerste lid, van de WRO. (…)
. Het bestreden besluit komt derhalve ook voor het overige voor vernietiging in aanmerking (…)”
3.Het geschil
4.De beoordeling
Relativiteit
ten behoeve vande door haar voorgenomen ontwikkeling van bedrijfsbebouwing. De Gemeente heeft zoals hiervoor vermeld ook erkend dat de aanvraag van Vosplan c.s. één op één in het uitwerkingsplan is opgenomen. De omstandigheid dat de Gemeente in dit geval eerst nadat en omdat Vosplan c.s. een aanvraag heeft ingediend, is overgegaan tot de vaststelling van een uitwerkingsplan, alsook de gezamenlijke aanpak waarvoor zij heeft gekozen met als resultaat de één op één-verwerking van de aanvraag in het vaststellingsbesluit, maken dat op de Gemeente bij de voorbereiding van haar beslissing op de aanvraag om een bouwvergunning tegenover Vosplan c.s. op grond van de in het maatschappelijk verkeer in acht te nemen zorgvuldigheid de ongeschreven zorgvuldigheidsverplichting rustte om een uitwerkingsplan vast te stellen dat voldeed aan de daaraan te stellen wettelijke vereisten. Dit opdat zonder
onnodigevertraging goedkeuring voor dit uitwerkingsplan kon worden verkregen, waarna bouwvergunning kon worden verleend op de aanvraag en aan de uitvoering van het bouwplan begonnen kon worden. Voor de Gemeente waren immers de belangen van Vosplan c.s. kenbaar en was voorzienbaar dat een uitwerkingsplan dat vernietigd kon worden zou leiden tot vertraging in de bouwvergunningprocedure en daarmee vertraging in de uitvoering van het bouwplan van Vosplan c.s.. Bovendien heeft de Gemeente zich blijkens haar aanpak de voor haar kenbare belangen van Vosplan c.s. ook daadwerkelijk aangetrokken. Dit alles brengt mee dat van de Gemeente kon worden gevergd dat zij zorgvuldig om zou gaan met die belangen van Vosplan c.s. en dat Vosplan c.s. erop mocht vertrouwen dat de Gemeente die zorgvuldigheid in acht zou nemen.