3.2In de onderhavige procedure vordert [verweerster] dat de Gemeente zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 373.809,23, vermeerderd met rente en kosten. Aan haar vordering heeft [verweerster] ten grondslag gelegd
(1) dat uit de hiervoor in 3.1 onder (viii) bedoelde uitspraak van de Afdeling volgt dat de Gemeente jegens haar toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld,
(2) dat de burgemeester met de onder (iii) en (vi) bedoelde besluiten [verweerster] bewust heeft willen benadelen en
(3) dat de Gemeente door het weigeren van de vergunningen inbreuk heeft gemaakt op het door art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM beschermde recht van [verweerster] op ongestoord genot van de panden. In eerste aanleg is de vordering afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat de Gemeente (onvoldoende weersproken) heeft gesteld dat [verweerster] geen belanghebbende is (geweest) bij de hiervoor in 3.1 onder (iii) en (vi) genoemde besluiten van de burgemeester (rov. 4.1.3).
3.3.1Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de Gemeente veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. Hieraan heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, het volgende ten grondslag gelegd.
3.3.2Met de vernietiging door de bestuursrechter van het besluit van de burgemeester van 11 augustus 2008 staat vast dat dit besluit onrechtmatig is, in ieder geval jegens [betrokkene] (rov. 3.3). Bij de beantwoording van de vraag of dit besluit ook jegens [verweerster] onrechtmatig is, is in de eerste plaats de strekking van de volgens de bestuursrechter bij het bestreden besluit geschonden norm van belang, te weten art. 7:12 lid 1 Awb. Die bepaling houdt in dat de beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering. De strekking van die norm is zodanig ruim, dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat schending van deze norm onder omstandigheden onrechtmatig kan zijn jegens derden-belanghebbenden, zoals [verweerster]. Derhalve dient beoordeeld te worden of in dit geval sprake is van dergelijke omstandigheden. (rov. 3.4)
3.3.3In rov. 3.4 heeft het hof weergegeven welke omstandigheden naar zijn oordeel relevant zijn, namelijk (i) de burgemeester was bekend met de financiële belangen van [verweerster] bij het verlenen van de raamprostitutievergunningen, (ii) [verweerster] heeft de Gemeente in een vroeg stadium aansprakelijk gesteld voor haar schade, (iii) [betrokkene] heeft zich in de bestuursrechtelijke procedure steeds op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van de burgemeester geen stand kon houden, (iv) de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 26 mei 2008 onder de aandacht gebracht dat er twijfel bestaat of de burgemeester de geëigende weg bewandelt door de weigering van de vergunning te baseren op de APV, en (v) desalniettemin heeft de burgemeester het primaire besluit gehandhaafd.
3.3.4Deze omstandigheden, bezien in hun onderlinge samenhang, brengen naar het oordeel van het hof met zich dat het besluit van 11 augustus 2008 ook onrechtmatig is jegens [verweerster]. [verweerster] onderscheidt zich van de in beginsel onbeperkte groep van derden-belanghebbenden, omdat zij één concrete derde-belanghebbende is die haar financiële belang bij een rechtmatig besluit onder de aandacht van de Gemeente heeft gebracht. Daardoor was de schade van [verweerster] bekend bij en voorzienbaar voor de Gemeente. Bovendien houdt de schade rechtstreeks verband met het niet verlenen van de vergunningen en wijkt de aard van de schade (verlies van huurinkomsten) niet wezenlijk af van overeenkomstige schade die door de aanvrager geleden had kunnen worden (huurkosten gedurende de periode dat de vergunning ten onrechte uitbleef) en dan vergoedbaar zou zijn geweest. De aard van de schade lag derhalve in de normale lijn van verwachtingen. Voorts was de Gemeente ermee bekend dat het ontbreken der vergunningen tot opschorting van de inwerkingtreding van de huurovereenkomst zou leiden, derhalve tot schade bij [verweerster]. (rov. 3.5)
3.3.5Het verweer van de Gemeente dat zij goede redenen had om op grond van de Bibob-adviezen met toepassing van art. 1.7 van de APV de vergunningen te weigeren, wordt verworpen. Uit verschillende rechterlijke uitspraken is af te leiden dat aan Bibob-adviezen geen, althans geen wezenlijke betekenis kan toekomen in het kader van een toetsing aan art. 1.7 van de APV. Bij toetsing aan genoemd artikel staat niet ter beoordeling of ernstig gevaar bestaat dat de gevraagde exploitatievergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen, maar moet worden nagegaan of er concrete feiten en omstandigheden zijn die erop wijzen dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de toekomstige feitelijke toestand niet in overeenstemming zal zijn met hetgeen in de aanvraag is vermeld, in dit geval of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat [betrokkene] niet daadwerkelijk de raambordelen zal exploiteren. Dit betekent dat de inhoud van de Bibob-adviezen geen goede reden vormde om op grond van art. 1.7 APV de vergunningen te weigeren. (rov. 3.7)
3.3.6Een en ander leidt tot de conclusie dat het besluit op bezwaar van 11 augustus 2008 onrechtmatig was jegens [verweerster]. De Gemeente heeft in onvoldoende mate gesteld waarom in het onderhavige geval zou moeten worden afgeweken van de hoofdregel dat met de vernietiging van dit besluit in beginsel ook de schuld van het bestuursorgaan is gegeven, zodat van schuld aan de zijde van de Gemeente moet worden uitgegaan. De Gemeente is derhalve aansprakelijk voor de door [verweerster] ten gevolge van dit besluit geleden schade. (rov. 3.8)
3.3.7Ook de stelling van [verweerster] dat het primaire besluit van 3 april 2008 jegens haar onrechtmatig was, slaagt. Uit het besluit van 23 november 2009, waarin alsnog de vergunningen zijn verleend aan [verweerster], volgt dat het primaire besluit herroepen is en vervangen is door een nieuw besluit. Aangezien de in het primaire besluit gebezigde argumenten om tot weigering van de vergunningen over te gaan, in essentie dezelfde waren als de argumenten in het besluit op bezwaar, moet worden aangenomen dat ook dat primaire besluit onrechtmatig was jegens [verweerster]. De Gemeente heeft ook niet toereikend gemotiveerd dat en waarom het primaire besluit rechtmatig zou zijn geweest. De Gemeente is ook voor de door dit besluit door [verweerster] geleden schade aansprakelijk. (rov. 3.9)