ECLI:NL:RBDHA:2017:11359

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2017
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
AWB 17/10140
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van een minister voor Familiezaken en Sociaal Beleid van Turkije na uitzetting

In deze zaak heeft de minister voor Familiezaken en Sociaal Beleid van Turkije, eiseres, op 11 maart 2017 Nederland ingereisd met de intentie om te spreken op een bijeenkomst in het Turkse consulaat-generaal in Rotterdam, in verband met het referendum over de amendering van de Turkse grondwet. Echter, zij werd nabij het consulaatsgebouw door de politie tegengehouden en stelt dat zij die nacht naar Duitsland is uitgezet. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen een mondelinge beschikking van 11 of 12 maart 2017, waarbij zij tot ongewenst vreemdeling is verklaard. Verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat er volgens hem geen sprake was van een ongewenstverklaring of inreisverbod.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres geen rechtens te respecteren belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, aangezien zij inmiddels is teruggekeerd naar Turkije en het doel van haar komst naar Nederland niet meer kan worden bereikt. De rechtbank constateert dat er geen besluit tot ongewenstverklaring of inreisverbod is genomen, waardoor er geen belang kan worden ontleend aan het beroep. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit en haar beroep op jurisprudentie over publiekelijke afwijzingen is niet van toepassing. De rechtbank heeft het beroep van eiseres dan ook niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Locatie Haarlemmermeer
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17 / 10140
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 5 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Turkse nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag).

Procesverloop

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen een gestelde (mondelinge) beschikking van 11 of 12 maart 2017.
Bij besluit van 20 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2017. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiseres is minister voor Familiezaken en Sociaal Beleid van Turkije. Zij is op 11 maart 2017 vanuit Duitsland Nederland ingereisd met het voornemen om in het gebouw van het Turkse consulaat-generaal in Rotterdam te spreken op een bijeenkomst in verband met het referendum over het amenderen van de Turkse grondwet dat op 16 april 2017 zou worden gehouden in Turkije. Zij is nabij het consulaatsgebouw tegengehouden door de politie. Eiseres stelt onder meer dat zij rond middernacht door de politie werd bevolen de auto waarin zij zich bevond te verlaten omdat zij door de politie zou worden uitgezet naar Duitsland en dat zij diezelfde nacht met een politievoertuig naar de Duitse grens is gebracht, waar zij door een auto van het Turkse consulaat in Düsseldorf is opgehaald.
Eiseres heeft in haar bezwaarschrift van 7 april 2017 opgenomen dat zij bezwaar maakt tegen: “een (mondelinge) beschikking van 11 of 12 maart 2017, waarbij belanghebbende tot ongewenst vreemdeling is verklaard, klaarblijkelijk alleen mondeling meegedeeld, omdat belanghebbende geen stukken/beschikking overhandigd heeft gekregen, genomen door de Minister of Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Met z’n allen hebben we via de media die avond/nacht vernomen dat belanghebbende tot ongewenst vreemdeling is verklaard. Een afschrift van de beschikking waartegen bezwaar wordt gemaakt kan niet worden overgelegd, om de reden zoals hierboven aangegeven. Belanghebbende kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking en de gronden waarop deze berust.”
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat geen sprake is (geweest) van een ongewenstverklaring in de zin van artikel 67 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) of het opleggen van een inreisverbod in de zin van artikel 66a Vw.
De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of eiseres een rechtens te respecteren belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Hierbij acht de rechtbank het volgende van belang. Het beroep van eiseres komt er in de kern op neer dat zij aanvoert dat verweerder heeft miskend dat haar bezwaar tevens was gericht tegen handelingen van verweerder jegens haar als vreemdeling als zodanig, in de zin van artikel 72, derde lid, Vw, zoals bevelen om Nederland onmiddellijk te verlaten en andere tot vertrek strekkende mededelingen en handelingen. Met haar beroep beoogt zij dus dat verweerder alsnog in een bezwaarprocedure een standpunt inneemt over de rechtmatigheid van die feitelijke handelingen, zoals die volgens eiseres hebben plaatsgevonden in de nacht van 11 op 12 maart 2017.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen rechtens te respecteren belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Vast staat dat zij is teruggekeerd naar haar land van herkomst. Het doel van haar komst naar Nederland, te weten het spreken ten behoeve van het referendum in Turkije dat op 16 april 2017 is gehouden en dat door het gestelde ontzeggen van verder verblijf door verweerder niet mogelijk was, kan thans niet meer worden bereikt. Uit het beroepschrift blijkt verder dat tussen partijen niet meer in geschil is dat verweerder jegens eiseres geen besluit tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw en geen besluit tot het uitvaardigen van een inreisverbod op grond van artikel 66a Vw heeft genomen. Daaraan kan dus evenmin belang worden ontleend.
Hetgeen eiseres heeft aangevoerd ter staving van haar belang bij deze beroepszaak, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.2
Eiseres heeft gewezen op de jurisprudentie over besluiten die een publiekelijke afwijzing inhouden.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), onder meer de uitspraken van 19 mei 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BM4973) en 22 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0633), volgt dat belang bestaat bij de beoordeling van de rechtmatigheid van een besluit van de burgemeester tot het opleggen van een huis- of gebiedsverbod, ook al is de periode waarop dat verbod ziet al verstreken. Daarbij acht de Afdeling redengevend dat een huis- of een gebiedsverbod, gelet op de gronden waarop dit wordt opgelegd, een publiekelijke afwijzing van het gedrag van de betrokkene impliceert, waardoor tot op zekere hoogte aannemelijk is dat hij als gevolg van het hem opgelegde huis- of gebiedsverbod in zijn eer en goede naam is geschaad. Vernietiging van het besluit kan om die reden van meer dan principiële betekenis zijn.
Eiseres heeft echter niet geconcretiseerd in welke zin in haar zaak sprake is geweest van een afwijzing van haar persoonlijke gedrag die op de Vreemdelingenwet 2000 of andere vreemdelingenrechtelijke bepalingen is gebaseerd. Haar beroep op voormelde jurisprudentie slaagt reeds daarom niet.
4.3
Eiseres heeft verder gesteld dat zij voornemens is schadevergoeding te vorderen in het geval de onrechtmatigheid van de bestreden feitelijke handelingen in de bestuurlijke procedure komt vast te staan.
4.4.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling en de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Centrale Raad), onder meer de uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX5594) en de uitspraak van de Centrale Raad van 8 april 2015 ECLI:NL:CRVB:2015:1092), volgt dat belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep onder meer kan bestaan, indien wordt gesteld dat schade is geleden als gevolg van bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat dergelijke schade is geleden als gevolg van het besluit.
Eiseres heeft slechts gesteld dat zij voornemens is schadevergoeding te vorderen. Zij heeft echter niet toegelicht welke schade zij heeft geleden en in welke zin die het gevolg is van het bestreden besluit. Daarom heeft zij niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit.
4.5
Eiseres heeft daarnaast naar voren gebracht dat zij met het voeren van onderhavige procedure beoogt zeker te stellen dat ten aanzien van de beoordeling van de gebeurtenissen van 11 en 12 maart 2017 geen nationale rechtsmiddelen onbenut blijven. Zij stelt dat zij hierdoor geen enkel ander (inter)nationaal rechtsmiddel prijsgeeft.
4.6
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 16 juni 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BM7770), volgt dat het feit dat een partij een principiële uitspraak van de rechter wenst, geen rechtens te respecteren belang oplevert bij de inhoudelijke beoordeling van een beroep. Dat eiseres een principiële uitspraak wenst levert daarom geen belang op. Dat eiseres in dat kader geen nationaal rechtsmiddel onbenut wil laten, maakt daarom evenmin dat zij belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep tegen het bestreden besluit.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, voorzitter, en mr. A.J. van Putten en
mr. L.M. Kos, leden, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2017.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel