5.8Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Pw vordert verweerder de kosten van de bijstand terug voor zover de aanvulling ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid. Ingevolge het achtste lid kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
6. Een besluit tot intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling is een voor eiseres belastend besluit, waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op verweerder rust.
7. Uit het beroepschrift en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiseres zich op het standpunt stelt dat de woning sinds 1968 eigendom is van haar gezin. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat zij in ieder geval aanspraak kan maken op een deel van het vermogen in de vorm van de woning. Het gegeven dat een persoon een aandeel heeft in de eigendom van een onroerende zaak rechtvaardigt namelijk de vooronderstelling dat dit aandeel een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 30 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2123). De rechtbank overweegt voorts dat het beschikken over (een aandeel in) een onroerende zaak, ook wanneer deze zich in het buitenland bevindt, onmiskenbaar een feit is waarvan het de AIO-gerechtigde redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat het van invloed kan zijn op het recht op AIO-aanvulling, zodat dit valt onder de reikwijdte van de inlichtingenplicht. Gelet op het verhandelde ter zitting is niet meer in geschil dat eiseres bij verweerder geen melding heeft gemaakt van (haar aandeel in) de woning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarmee de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden. De stelling van eiseres dat zij de eigendom van de woning deelt en dat de woning weinig waarde heeft, doet aan het voorgaande niet af. 8. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de AIO-aanvulling, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden.
Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat in het geval dat hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op AIO-aanvulling zou hebben bestaan.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiseres daarin niet is geslaagd. Zij heeft met betrekking tot haar aandeel in de eigendom en de waarde van de woning geen objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd. De enkele stelling dat zij de woning deelt met haar gezin is onvoldoende. Deze stelling wordt ook niet bevestigd door de administratieve verklaring omdat deze niet vermeldt dat de woning gedeeld eigendom is van eiseres en haar kinderen. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om de door een beëdigde lokale taxateur vastgestelde waarde van de woning van (omgerekend) € 11.800,- voor onjuist te houden. Eiseres heeft geen tegenrapport van een makelaar of taxateur ingebracht dat daarvoor aanknopingspunten biedt. De omstandigheid dat de taxateur niet in de woning is geweest, hoeft niet te betekenen dat de waarde van de woning onjuist is vastgesteld. Gelet op hetgeen in het taxatierapport is opgenomen, is verweerder voldoende op de hoogte van de situatie ter plaatse.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar vermogenssituatie in de periode van 1 januari 2008 tot en met 5 maart 2015 zodanig was dat zij voor een AIO-aanvulling in aanmerking kwam. Verweerder heeft eiseres’ AIO-aanvulling over de periode in geding dan ook op goede gronden ingetrokken. Dit betekent tevens dat verweerder in beginsel gehouden was de ten onrechte uitgekeerde AIO-aanvulling van € 69.600,21 van eiseres terug te vorderen.
11. [zoon van eiseres] heeft ter zitting gesteld dat verweerder aan hem heeft medegedeeld dat de AIO-aanvulling van eiseres niet zou worden ingetrokken en teruggevorderd indien wordt aangetoond dat de zoons de verbouwingen aan de woning hebben betaald. Nu verweerder deze ongemotiveerde stelling heeft weersproken, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat daadwerkelijk van de zijde van verweerder een ondubbelzinnige toezegging is gedaan waaraan eiseres gerechtvaardigde verwachtingen heeft kunnen ontlenen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dan ook niet.
12. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan verweerder had moeten besluiten om van terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB kunnen dringende redenen om van terugvordering af te zien slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële consequenties die de terugvordering voor de belanghebbende heeft (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2775). De enkele stelling dat eiseres een laag inkomen heeft, is geen dringende reden zoals hiervoor bedoeld. Voorts doen de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. Daarbij heeft eiseres als schuldenaar bescherming (of kan zij deze zo nodig inroepen) van de regels over de beslagvrije voet, als neergelegd in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De stelling van eiseres dat van terugvordering moet worden afgezien omdat de waarde van de woning zich niet verhoudt tot het terugvorderingsbedrag, slaagt evenmin nu artikel 58 van de Pw geen ruimte biedt voor een belangenafweging. 13. De rechtbank overweegt voorts dat eerst ter zitting is gesteld dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe het terugvorderingsbedrag tot stand is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat deze grond tardief is aangevoerd en zal deze grond daarom als in strijd met de goede procesorde onbesproken laten.
14. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.