Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 april 2016 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
" [eiseres] werkt al sinds het begin van de uitkering als Alpha-hulp. Zij verlaat iedere dag om 7.30 uur de woning en komt om 18.00 uur weer thuis. Waar zij precies werkt is niet bekend. Zij heeft een zoon die niet bij haar ingeschreven staat maar wel bij haar woont. Hij ontvangt studiefinanciering. Beiden zijn in het bezit van een auto. Mevrouw heeft een kluis met daarin vermogen en heeft een woning geërfd in Suriname. Er is ingebroken en mevrouw heeft aangegeven bij de politie en verzekering dat er voor € 20.000,- is meegenomen."De resultaten van het bijzonder onderzoek staan vermeld in de rapporten van bevindingen van 11 maart 2014 en van 18 april 2014. De resultaten van het strafrechtelijk onderzoek zijn terug te vinden in het proces-verbaal van 30 april 2014. Tijdens het bijzonder onderzoek zijn in november 2013 waarnemingen verricht op grond waarvan het vermoeden is ontstaan dat eiseres op meerdere dagen per week op diverse adressen in [woonplaats] en omgeving werkt als hulp in de huishouding. Zo is waargenomen dat eiseres op doordeweekse dagen op de adressen [adres B] te [woonplaats] en de [adres C] te [woonplaats] ( [flat C] ) naar binnen ging. Omdat het vermoeden bestond dat het om meerdere werkgevers zou gaan, heeft verweerder het onderzoek overgedragen aan de Sociale Recherche. Uit de bevindingen van het onderzoek door de sociale recherche komt volgens verweerder naar voren dat eiseres in de periode vanaf april 2007 werkzaamheden heeft verricht bij een of meerdere personen als hulp in de huishouding.
Het besluit tot intrekking en terugvordering van de bijstand is een voor eiseres belastend besluit. Dit betekent dat de bewijslast dat aan de vereisten voor intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op verweerder rust.
[persoon E] ( [adres I] te [woonplaats] ) heeft op 4 april 2014 verklaard dat zij van 12 september 2013 tot medio januari 2014 huishoudelijke hulp heeft gehad van [naam] (telefoonnummer: [telefoonnummer 2] ). Volgens deze getuige heeft zij [naam] gevonden via een advertentie in het [huis-aan-huis blad] . Zij zou één keer per week vier uur bij deze getuige werken en kreeg daarvoor € 60,-, contant. Zij zou ook volgens eigen zeggen bij andere mensen in de buurt werken. Ten slotte zou [naam] deze getuige hebben verteld dat zij een zoon heeft van ongeveer twintig jaar oud, die in Rotterdam studeert.
[persoon F] ( [adres J] te [woonplaats] ) heeft op 7 april 2014 verklaard dat zij van september 2012 tot en met 17 januari 2014 een huishoudelijke hulp heeft gehad met de naam [naam] , wonende in de [straat A], nabij de [straat B]. Ook zij was aan [naam] gekomen via een advertentie in het [huis-aan-huis blad] . [naam] werkte drie uur per week voor haar en kreeg daarvoor € 45,- contant. Volgens deze getuige heeft [naam] verteld dat zij op meer adressen werkte, onder meer op de [straat C]. [naam] kwam volgens deze getuige meestal met een kleine, grijze Suzuki. Ook heeft zij verklaard dat na de aanhouding van [naam] , haar zus, die iets groter is, langs is gekomen om de werkzaamheden over te nemen. Deze getuige heeft blijkens de noot van de verbalisant op 7 april 2074 omstreeks 15.45 uur haar verklaring telefonisch nog aangevuld met de volgende informatie: het in haar verklaring genoemde adres in de [straat A] is [adres A] . [naam] heeft zich bij haar voorgesteld als [naam] en had telefoonnummer [telefoonnummer 2] . [naam] ’s zus heeft zich voorgesteld als [naam zus] en had de telefoonnummers [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5]. Het genoemde adres in de [straat C] is volledig [adres K]. Volgens deze getuige woont daar mevrouw Fock. Zij heeft telefoonnummer 070-3230457.
Ten slotte heeft [persoon H] ([adres K] te [woonplaats]) op 10 april 2014 telefonisch verklaard dat zij ruim vijf jaar een huishoudelijke hulp in dienst heeft gehad met de naam [naam]. Deze werkte in eerste instantie één keer, later twee keer in de week voor haar en ontving daarvoor € 10,- per uur. Deze getuige heeft haar verklaring niet ondertekend.
- op 15 december 2009 heeft de bewoonster van het adres [adres L] te [woonplaats] aangifte gedaan van diefstal in/uit haar woning. Zij heeft ook verklaard dat een vrouw met de naam [naam] sinds half november 2009 haar huishoudelijke hulp is;
- op 15 januari 2010 heeft de bewoner van het adres [adres F] te [woonplaats] verklaard dat hij sinds november 2008 een huishoudelijke hulp heeft, een kleine Surinaamse vrouw met de naam [naam]. Hij heeft haar gevonden via een advertentie in het al eerder genoemde digitale [huis-aan-huis blad]. Later is hij voor haar nog als referent opgetreden;
- op 2 augustus 2010 heeft de bewoonster van het adres [adres L] gemeld dat ze haar (voormalige) huishoudelijke hulp had gezien in een voertuig met kenteken [kenteken]. De bewoonster heeft gemeld dat ze had gezien dat de huishoudelijke hulp op de [adres M] naar binnen ging;
- op 2 augustus 2010 heeft een verbalisant verklaard dat hij op voornoemde datum eiseres, als bestuurster van het voertuig met kenteken [kenteken], op de [straat M] te [woonplaats] staande heeft gehouden. Verbalisant heeft verklaard dat de bestuurster zei dat ze op haar werkplek was en dat ze moest gaan schoonmaken;
- op 18 januari 2014 heeft een dochter namens de bewoner van het adres [adres E] te [woonplaats] (aanvullend) aangifte van diefstal in/uit de woning van haar vader gedaan. Zij heeft verklaard dat een schoonmaakster met de naam [naam] sinds februari 2013 bij haar vader werkzaam is. Zij heeft verder verklaard dat [naam] altijd contant € 45,- betaald kreeg voor drie uur.
De rechtbank acht ook deze stelling – gelet op de inhoud van het dossier alsmede gelet op hetgeen is overwogen in het vonnis van het Gerechtshof Den Haag van 10 juni 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:1627) – niet aannemelijk. Dat er bij eiseres kennelijk, blijkens het aangehaalde vonnis, de diagnose schizofrenie is gesteld, laat onverlet dat er voldoende grondslag is voor het bestreden besluit. Eiseres heeft er om haar moverende redenen voor gekozen geen nadere medische stukken in te brengen om haar standpunt te onderbouwen dat er sprake is geweest van een feitelijke onmogelijkheid om te werken. Ter zitting heeft eiseres weliswaar aangegeven bereid te zijn dat alsnog te doen, maar de rechtbank ziet – gelet op de resultaten van de onderzoeken – thans geen aanleiding om het onderzoek te heropenen.
7.1 Ingevolge artikel 54, derde lid, onder a, van de Wwb zoals die bepaling luidt met ingang van 1 juli 2013, herziet verweerder een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.