ECLI:NL:RBDHA:2016:1879

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
AWB 16/1687 en AWB 16/1688
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardigheid van seksuele geaardheid en lidmaatschap politieke partij

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen. Eiser, van Togolese nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend op basis van zijn seksuele geaardheid en lidmaatschap van de politieke partij A.N.C. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de aanvraag heeft afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in samenhang gelezen met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder de Werkinstructie 2015/9 op correcte wijze heeft toegepast en dat de gestelde homoseksuele geaardheid en de daarmee in verband staande gebeurtenissen ongeloofwaardig zijn geacht. Eiser heeft verklaard dat hij problemen heeft ondervonden vanwege zijn lidmaatschap van A.N.C. en zijn seksuele geaardheid, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder deze verklaringen niet geloofwaardig heeft kunnen achten. De rechtbank heeft daarbij onder andere gewezen op de inconsistenties in de verklaringen van eiser en het gebrek aan bewijs voor zijn lidmaatschap van A.N.C. en de gestelde problemen in Togo. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Togo een risico loopt op schending van zijn mensenrechten. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/1687 en AWB 16/1688
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 17 februari 2016 in de zaak tussen
[eiser/verzoeker] , geboren op [1983] , van Togolese nationaliteit, eiser/verzoeker
(gemachtigde: mr. F.M. Holwerda),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. P.C.M. Jans).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (eiser) tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw, in samenhang gelezen met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en de tolk, J.P.M. Olsthoorn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De rechtbank overweegt ambtshalve dat op 20 juli 2015 de wijziging van de Vw ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming in werking is getreden (Stb. 2015, 292). Nu het bestreden besluit dateert van na de datum van implementatie is het nieuwe recht van toepassing. Ook onder het nieuwe recht is de taak van de bestuursrechter de toetsing van het bestuurlijk oordeel (zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 26 november 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:14568). De toetsing van de rechtbank omvat onder meer het in artikel 83a Vw (nieuw) bedoelde volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.
Eiser heeft bij verweerder een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw. Tussen partijen is niet in geschil dat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen bevat:
- Eiser is afkomstig uit Togo en behoort tot de Kotokoli bevolkingsgroep;
- Eiser stelt lid te zijn van A.N.C., een politieke partij in Togo;
- Eiser stelt deel te hebben genomen aan demonstraties dan wel bijeenkomsten van A.N.C.;
- Eiser stelt vanwege zijn lidmaatschap van A.N.C. problemen te hebben ondervonden met [A] , een lid van A.N.C.;
- Eiser stelt homoseksueel geaard te zijn, hij stelt in Togo een relatie te hebben gehad met [B] en vanwege zijn homoseksuele geaardheid problemen te hebben ondervonden met zijn familie en [A] .
De rechtbank leidt uit het bestreden besluit af dat verweerder de identiteit, nationaliteit, etniciteit en de deelname aan demonstraties en bijeenkomsten van A.N.C. geloofwaardig acht. Verweerder heeft eisers verklaringen met betrekking tot het lidmaatschap van A.N.C. en de problemen die hij vanwege het lidmaatschap heeft ondervonden met [A] echter niet geloofwaardig geacht. Verweerder heeft in dit verband onder meer overwogen dat het gestelde lidmaatschap ongeloofwaardig wordt bevonden omdat uit het rapport van Bureau Documenten van de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) van 18 juni 2015 blijkt dat het door eiser overgelegde partijboekje van A.N.C. met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is. Daarnaast is het lidmaatschap eveneens ongeloofwaardig op grond van eisers verklaringen. Zo heeft eiser onder meer geen concrete verklaring gegeven over de aanvangsdatum van zijn lidmaatschap, de locatie van het partijkantoor, de datum van oprichting en de doelstellingen van A.N.C. Verweerder acht de geloofwaardigheid van de uit het lidmaatschap van A.N.C. voortvloeiende gebeurtenis(sen) daarom ernstig aangetast. Ten aanzien van de genoemde gebeurtenis dat sprake was van een brand op een markt heeft verweerder overwogen dat het noemen van een gebeurtenis een lidmaatschap niet geloofwaardig maakt. Voorts heeft verweerder overwogen dat niet geloofwaardig wordt geacht dat [A] zich na zijn beweerdelijke verraad van A.N.C. leden weer bij demonstraties en bijeenkomsten kon voegen zonder enige actie van de kant van de leden, dan wel de partijleiding. Evenmin acht verweerder geloofwaardig dat [A] zijn verraad open en bloot aan eiser kenbaar heeft gemaakt. Bovendien heeft eiser volgens verweerder wisselend verklaard over de wijze waarop hij op de hoogte is geraakt van het verraad van [A] . Zo heeft eiser tijdens het nader gehoor verklaard dat hij door [A] , dan wel door de secretaris van de partij is ingelicht, terwijl hij tijdens het aanvullend gehoor heeft verklaard via een vriend op de hoogte te zijn geraakt. Met betrekking tot de overgelegde oproepen van de Togolese autoriteiten van 1 september 2014, 24 september 2014, 6 november 2014 en 11 december 2014 heeft Bureau Documenten aangegeven dat geen uitspraak gedaan kan worden over de echtheid, opmaak en afgifte van de documenten vanwege het onvoldoende beschikken over betrouwbaar vergelijkings- dan wel referentiemateriaal. Voor verweerder is daarom niet duidelijk welke waarde aan de documenten toekomt. Tot slot heeft verweerder in dit kader overwogen dat niet valt in te zien dat de autoriteiten eiser hebben laten ontsnappen terwijl hij zich nadat hij van de autoriteiten drie oproepen heeft ontvangen, niet heeft gemeld. Ook vindt verweerder het bevreemdend dat eiser vanuit Bafilo naar Lome is teruggekeerd terwijl de autoriteiten daar naar hem op zoek waren.
De rechtbank leidt verder uit het bestreden besluit af dat verweerder de homoseksuele geaardheid van eiser, zijn relatie met [B] en de vanwege zijn homoseksuele geaardheid ondervonden problemen met zijn familie en [A] niet geloofwaardig acht. Verweerder heeft overwogen dat eiser met betrekking tot zijn bewustwording is blijven steken in zeer summiere verklaringen en geen nader inzicht op dit punt heeft kunnen verschaffen. Evenmin valt uit de verklaring van eiser op te maken dat sprake is geweest van een proces van ontdekking van zijn gerichtheid. Dit wordt door verweerder gezien de omstandigheid dat homoseksuele geaardheid in Togo niet wordt geaccepteerd, niet geloofwaardig geacht. Nu eiser reeds sinds zijn zeventiende jaar bewust is van zijn geaardheid wordt voorts niet geloofwaardig geacht dat hij slechts zo summier kan verklaren over de homogemeenschap in Togo. Met betrekking tot de gestelde relatie met [B] heeft verweerder overwogen dat eiser er niet in is geslaagd inzicht te geven in zijn gestelde diepere affectie voor zijn vriend. Eisers verklaringen op dit punt zijn erg algemeen, oppervlakkig en weinig gedetailleerd. Ook acht verweerder uiterst bevreemdend dat [B] bij eiser in huis sliep, zonder dat de familie van eiser hier iets van wist. Verweerder heeft verder overwogen dat eiser zeer weinig weet over de homogemeenschap in Nederland, terwijl hij zich hier al geruime tijd bevindt.
Met betrekking tot de algemene beoordeling van eisers verklaringen heeft verweerder overwogen dat eiser ongerijmde verklaringen heeft afgelegd ten aanzien van zijn homoseksuele gerichtheid. Zo heeft verweerder ten aanzien van de door [A] in een disco genomen foto overwogen dat niet valt in te zien dat eiser in het openbaar is gaan zoenen met [B] en een zodanig risico neemt in een land waar homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd. Verder heeft eiser wisselende verklaringen afgelegd over het nemen van de foto door [A] . Zo heeft eiser tijdens het nader gehoor verklaard dat deze gebeurtenis heeft plaatsgevonden midden 2014, terwijl hij tijdens het aanvullend gehoor heeft verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren in welke maand dit is geweest. Over het moment waarop de tante van eiser door [A] op de hoogte is gesteld van zijn homoseksualiteit heeft eiser vage, summiere en ongerijmde verklaringen afgelegd. Ook acht verweerder bevreemdend dat eiser nadien in het huis bij zijn tante heeft verbleven, terwijl eiser heeft verklaard dat zijn familie homoseksualiteit niet accepteert.
Eiser betoogt, hier samengevat weergegeven, dat verweerder zijn lidmaatschap van A.N.C. en de door vanwege zijn lidmaatschap ondervonden problemen ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser wijst in dit verband op de in beroep overgelegde verklaring van de Togolese mensenrechtenorganisatie Novation van 28 januari 2016. Volgens eiser bevestigt Novation in deze verklaring zijn lidmaatschap van A.N.C., zijn activiteiten voor A.N.C., de brand op de markt en de omstandigheid dat hij in Togo wordt vervolgd.
Daarnaast is eiser van mening dat verweerder het bestreden besluit niet heeft mogen baseren op het rapport van Bureau Documenten van 18 juni 2015 nu dit rapport niet inzichtelijk is. Volgens eiser volgt de conclusie in het rapport niet op logische wijze uit de bevindingen en is het partijboekje ten onrechte niet vergeleken met referentiemateriaal. Gelet hierop heeft verweerder zijn vergewisplicht geschonden. Eiser betoogt ook dat hij een voldoende concrete verklaring heeft gegeven over de aanvangsdatum van zijn lidmaatschap van A.N.C., de oprichtingsdatum, de doelstellingen en de locatie van het partijkantoor van A.N.C. De door hem genoemde partijleiders zijn jeugdleiders die niet terug te vinden zijn op de website van de partij. Volgens eiser gaat verweerder er in dit kader bovendien aan voorbij dat hij nog meer informatie over de partij heeft gegeven, alsmede dat zijn deelname aan demonstraties van A.N.C geloofwaardig is bevonden. Eiser is verder van mening dat verweerder de genoemde gebeurtenis van de brand op de markt ten onrechte niet als externe geloofwaardigheidsindicator heeft betrokken. Ook voert eiser aan dat verweerder de omstandigheid dat van de overgelegde oproepen de authenticiteit niet kan worden vastgesteld ten onrechte ten nadele van eiser heeft laten komen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers lidmaatschap van A.N.C. gelet op het overgelegde partijboekje in samenhang bezien met zijn verklaringen over het lidmaatschap, alsmede de aan het lidmaatschap gelieerde problemen in redelijkheid ongeloofwaardig heeft mogen achten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in haar uitspraak van 19 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1232, zie ook recenter: 16 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3269) geoordeeld dat nu de beoordeling of een door een vreemdeling overgelegd document authentiek dan wel vals of vervalst is, een specifieke deskundigheid vereist die verweerder noch de bestuursrechter heeft, een vreemdeling de uitkomst van een zodanige beoordeling door Bureau Documenten slechts met succes zal kunnen bestrijden door middel van een andersluidend deskundigenrapport; het aanvoeren van concrete aanknopingspunten op basis waarvan een vreemdeling meent dat niet van de juistheid van de uitkomst van het deskundigenadvies van Bureau Documenten kan worden uitgegaan, is onvoldoende. Indien een vreemdeling zodanig advies niet overlegt, mag verweerder derhalve van de uitkomst van het deskundigenadvies van de Bureau Documenten uitgaan, mits hij zich ervan heeft vergewist dat het - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
Uit het rapport van Bureau Documenten van 18 juni 2015 volgt dat een drietal documenten zijn onderworpen aan een echtheidsonderzoek. Het betreft de volgende documenten:
- Identiteitskaart, afgiftedatum 18 oktober 2013;
- Partijboekje A.N.C., afgiftedatum 16 november 2011;
- Oproepen (x4), afgiftedatum 1 september 2014, 24 september 2014, 6 november 2014 en 11 december 2014.
Ten aanzien van de identiteitskaart is geconcludeerd dat het document, gelet op het beschikbare vergelijkingsmateriaal, echt is. Ten aanzien van het partijboekje van A.N.C. is geconcludeerd dat het document met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is: voor de basisgegevens van het document zijn twee verschillende printtechnieken gebruikt, de variabele gegevens zijn met twee verschillende inkten ingevuld en de handtekening wijkt af van de handtekening op de identiteitskaart. Met betrekking tot de oproepen is geconcludeerd dat over de echtheid van de documenten geen uitspraak kan worden gedaan vanwege het onvoldoende beschikken over betrouwbaar vergelijkings- dan wel referentiemateriaal.
De rechtbank stelt vast dat eiser geen contra-expertise heeft overgelegd, maar heeft volstaan met de stelling dat de conclusie in het rapport niet op logische wijze uit de bevindingen volgt en het partijboekje ten onrechte niet is vergeleken met referentiemateriaal. De door eiser in beroep overgelegde verklaring van Novation kan niet worden aangemerkt als een contra-expertise. Zoals volgt uit hetgeen onder 9 is overwogen, kan eisers enkele stelling, dan wel een overgelegde verklaring, er niet toe leiden dat verweerder niet langer mag uitgaan van de juistheid van de uitkomst van de beoordeling door Bureau Documenten. Gelet hierop heeft verweerder mogen overwegen dat eiser het lidmaatschap van A.N.C. niet aannemelijk heeft gemaakt met het overgelegde partijboekje nu dit partijboekje door Bureau Documenten met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is bevonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de geloofwaardigheid van de uit het lidmaatschap van A.N.C. voortvloeiende gebeurtenis(sen) daarom ernstig aangetast heeft mogen achten.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder eisers verklaringen over het lidmaatschap van A.N.C. ongeloofwaardig heeft mogen achten. Aan eiser kan worden toegegeven dat hij een aantal kenmerken van A.N.C. heeft weten te benoemen. Ook kan aan eiser worden toegegeven dat hij een verklaring heeft gegeven over de locatie van een partijkantoor en niet kan worden uitgesloten dat A.N.C. meerdere partijkantoren heeft. Dit laat echter onverlet dat verweerder aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat hij slechts enkele vage doelstellingen van A.N.C. heeft benoemd, geen concrete verklaring heeft gegeven over de aanvangsdatum van zijn lidmaatschap en evenmin een concrete verklaring heeft gegeven over het moment van oprichting van de A.N.C. Verweerder heeft mogen overwegen dat het noemen van een gebeurtenis, zoals een brand op een markt, niet maakt dat eiser zijn lidmaatschap aannemelijk heeft gemaakt. Eisers stelling dat deze gebeurtenis, die wordt bevestigd door informatie uit openbare bron, moet worden betrokken als externe geloofwaardigheidsindicator maakt dit niet anders. De geloofwaardig geachte omstandigheid dat eiser heeft deelgenomen aan demonstraties en bijeenkomsten van A.N.C. maakt niet dat verweerder op grond hiervan eisers lidmaatschap geloofwaardig heeft moeten achten. Hieruit kan immers niet, althans niet zonder meer, worden afgeleid dat eiser lid is geweest van deze partij. Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder deze omstandigheid in dit verband ten onrechte niet heeft meegewogen.
Ten aanzien van de gestelde gebeurtenissen naar aanleiding van zijn lidmaatschap van A.N.C. heeft verweerder ongeloofwaardig mogen achten dat [A] zich na zijn verraad weer bij demonstraties en bijeenkomsten kon voegen zonder enige actie van de kant van de leden, dan wel de partijleiding. Eiser heeft hieromtrent nog altijd geen eenduidige verklaring gegeven. Ook heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser wisselend heeft verklaard over de wijze waarop hij op de hoogte is geraakt van het verraad van [A] . Met de enkele verwijzing naar de zienswijze heeft eiser geen duidelijkheid verschaft over de geconstateerde tegenstrijdigheid. Verder heeft verweerder ongeloofwaardig mogen achten dat [A] zijn verraad open en bloot aan eiser kenbaar heeft gemaakt. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat de omstandigheid dat Bureau Documenten de authenticiteit van de overgelegde oproepen niet kan vaststellen niet ten nadele van hem mag worden gebruikt. Verweerder heeft in dit verband immers overwogen dat niet duidelijk is welke waarde aan de documenten toekomt. Verweerder heeft de overgelegde oproepen dan ook noch ten voordele noch ten nadele van eiser gebruikt. Tot slot heeft verweerder mogen overwegen dat niet valt in te zien dat de autoriteiten eiser hebben laten ontsnappen terwijl hij zich na het ontvangen van drie oproepen niet heeft gemeld, alsmede dat eiser vanuit Bafilo naar Lome is teruggekeerd terwijl de autoriteiten daar naar hem op zoek waren. Eiser heeft op dit punt evenmin een afdoende verklaring gegeven. Ten aanzien van de in beroep overgelegde verklaring van Novation overweegt de rechtbank dat deze verklaring niet in origineel is overgelegd en afkomstig is van een niet algemeen bekende organisatie. Ook heeft eiser ter zitting aangegeven niet bekend te zijn met deze organisatie. Eiser heeft op dit punt slechts kunnen verklaren dat de verklaring waarschijnlijk in samenspraak met A.N.C. is opgesteld. De rechtbank ziet hiervoor echter geen aanknopingspunten. Uit deze (in de Franse taal opgestelde) verklaring kan niet de gehanteerde onderzoeksmethode worden afgeleid en evenmin is inzichtelijk wat de basis is voor de getrokken conclusies. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat aan deze verklaring niet de waarde kan worden gehecht die eiser voor ogen heeft.
Eiser heeft met betrekking tot de door verweerder ongeloofwaardig bevonden homoseksuele geaardheid en daarmee in verband staande gebeurtenissen als volgt betoogd. Eiser is van mening dat verweerder in onderhavig geval ten onrechte Werkinstructie 2015/9 (WI 2015/9) heeft toegepast. Volgens eiser voldoet WI 2015/9 niet aan de door de ABRvS in de uitspraak van 8 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2170) gestelde eisen. Zo is WI 2015/9 volgens eiser identiek aan de interne Werkinstructie van 14 april 2009 en is de door verweerder gehanteerde onderzoeksmethode nog altijd niet inzichtelijk. Eiser verwijst in dit verband naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 5 november 2015 (AWB 15/3934), 17 december 2015 (AWB 15/13079) en 22 december 2015 (AWB 15/10873), en zittingsplaats Amsterdam, van 8 december 2015 (AWB 15/19926) en 24 december 2015 (AWB 15/13251). Ook is de WI 2015/9 ten onrechte niet in samenspraak met belangenorganisaties tot stand gekomen. Eiser is daarnaast van mening dat in het onderhavige geval door verweerder niet inzichtelijk is gemaakt hoe de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid heeft plaatsgevonden. Zo is volgens eiser niet duidelijk hoe de verschillende door eiser gegeven antwoorden zijn gewogen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid. Eiser is in dit verband van mening dat hij wel degelijk afdoende heeft verklaard over het proces van ontdekking, zijn bewustwording en de confrontatie met problemen wanneer hij zijn gevoelens toelaat. Ten aanzien van de confrontatie heeft eiser immers verklaard dat hij niet openlijk uit kon komen voor zijn gevoelens omdat hij dan problemen zou krijgen. Ook heeft eiser voldoende toegelicht hoe het is om anders te zijn in Togo. Dat eiser geen omgevingsbewustzijn heeft volgens verweerder kan niet worden tegengeworpen nu niet duidelijk is of er in Togo belangenorganisaties of uitgaansgelegenheden zijn ten aanzien van homoseksuelen. Verweerder heeft voorts ten onrechte overwogen dat hij niet kan verklaren over de homogemeenschap in Nederland. Eiser wijst in dit verband op zijn lidmaatschapskaart van een Afrikaanse belangenorganisatie en de in beroep overgelegde foto’s. Ten aanzien van de relatie met [B] is eiser van mening dat hij hieromtrent uitgebreid en gedetailleerd heeft verklaard. Volgens eiser is niet duidelijk hoe verweerder de verschillende antwoorden heeft gewogen. Tot slot is eiser in dit verband van mening dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij het exacte moment van het nemen van de foto door [A] niet meer weet.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de ongeloofwaardig geachte homoseksuele geaardheid en de daarmee in verband staande gebeurtenissen als volgt. In de door eiser genoemde uitspraak van 8 juli 2015 heeft de ABRvS – voor zover van belang – het volgende overwogen:
“Beoordeling van een seksuele gerichtheid
7. De door het Hof geformuleerde grenzen scheppen een algemeen kader waarbinnen de staatssecretaris de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid in een concreet geval mag verrichten. Teneinde de bestuursrechter in staat te stellen de zorgvuldigheid en motivering van besluiten, als bedoeld in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, te toetsen in het licht van deze grenzen, moet de staatssecretaris evenwel inzichtelijk maken op welke wijze hij die beoordeling daadwerkelijk in een concrete zaak heeft verricht. Hierbij is met name van belang het soort vragen dat de staatssecretaris heeft gesteld en de wijze waarop hij de antwoorden op die vragen onderling heeft gewogen. Het gaat er hierbij niet alleen om dat de staatssecretaris inzichtelijk maakt wat hij niet doet bij het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid, maar ook hoe hij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid met inachtneming van artikel 4 van Richtlijn 2004/83 wél heeft ingericht. (…)
7.7. Wegens het ontbreken van een beleidsregel of een vaste gedragslijn van de staatssecretaris over de wijze waarop hij een gestelde seksuele gerichtheid onderzoekt en beoordeelt, terwijl dat onderzoek en die beoordeling binnen het Nederlandse bestuursrechtelijke stelsel in eerste instantie aan hem is, is het voor de bestuursrechter thans niet mogelijk effectief te toetsen hoe de staatssecretaris in een concreet geval dat onderzoek en die beoordeling verricht en aldus een zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd besluit neemt over de geloofwaardigheid van een seksuele gerichtheid als asielmotief. Het is binnen dit stelsel niet aan de bestuursrechter, maar aan de staatssecretaris om hieraan in de vormgeving en uitvoering van het vreemdelingenbeleid nader invulling te geven.”
De rechtbank overweegt dat verweerder, zoals blijkt uit het bestreden besluit, het voornemen dat daarvan deel uitmaakt en de toelichting ter zitting, naar aanleiding van de uitspraak van de ABRvS van 8 juli 2015 de openbare WI 2015/9 heeft uitgebracht. In WI 2015/9 wordt ingegaan op het onderzoek dat de IND doet in zaken waarin de homoseksuele geaardheid als asielmotief is aangevoerd, alsmede de thema’s die daarbij aan de orde komen. WI 2015/9 is toegepast op het onderhavige geval. Volgens WI 2015/9 is het ten aanzien van de thema’s uitdrukkelijk niet bedoeling om een eenduidig sjabloon beschikbaar te stellen waarmee de seksuele gerichtheid getoetst kan worden. In iedere zaak moet een individuele afweging plaatsvinden van wat relevant is. Verder kan volgens WI 2015/9 in zijn algemeenheid worden gesteld dat het zwaartepunt bij deze beoordeling ligt op de antwoorden op de vragen over de eigen ervaringen van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, zoals de bewustwording ervan en het proces van zelfacceptatie, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst van de vreemdeling en hoe diens ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar homoseksualiteit maatschappelijk onacceptabel of strafbaar gesteld is. Volgens WI 2015/9 mag verwacht worden dat bij een vreemdeling die afkomstig is uit zo’n land sprake zal zijn van een proces van bewustwording. Daarbij zal de vreemdeling zich onder andere voor de vraag gesteld zien wat het betekent om anders te zijn dan hetgeen de maatschappij verwacht/verlangd. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de homoseksuele gerichtheid zal gewicht worden toegekend aan het proces van ontdekking van de gerichtheid en de wijze waarop de vreemdeling stelt daarmee te zijn omgegaan. Deze elementen wegen zwaarder als de vreemdeling uit een land afkomstig is waar homoseksualiteit niet geaccepteerd wordt. Volgens WI 2015/9 geeft de IND voor zover van belang in het geval van een ongeloofwaardig bevonden relaas ook aan welk gewicht hij toekent aan de verklaringen van de vreemdeling over wat hem in het land van herkomst (of daarbuiten) als gevolg van zijn gestelde seksuele gerichtheid is overkomen en voor hem – mede – aanleiding vormde dat land te verlaten. Wanneer deze verklaringen eveneens ongeloofwaardig worden bevonden, dan versterkt dat het oordeel dat de seksuele gerichtheid ongeloofwaardig is.
De rechtbank acht zich, gelet op wat hiervoor is vermeld, thans in staat effectief te toetsen hoe verweerder het onderzoek naar en de beoordeling van de seksuele gerichtheid verricht. Naar het oordeel van de rechtbank volgt verweerders werkwijze op inzichtelijke wijze uit WI 2015/9. Daarbij acht de rechtbank van belang dat WI 2015/9 blijk geeft van de van toepassing zijnde weging van en binnen de verschillende thema’s. Zoals verweerder ook ter zitting heeft aangegeven zijn deze thema’s echter niet bedoeld als eenduidig sjabloon, maar wordt in iedere zaak een individuele afweging gemaakt. Eisers betoog dat WI 2015/9 identiek is aan de interne Werkinstructie van 14 april 2009, wat hier verder ook van zij, maakt dit niet anders. Verder kan de rechtbank eiser niet volgen voor zover hij heeft verwezen naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 5 november 2015, 17 december 2015 en 22 december 2015 en zittingsplaats Amsterdam, van 8 december 2015 en 24 december 2015. In de daar ter toetsing voorliggende besluiten had verweerder immers WI 2015/9 niet toegepast. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn betoog dat WI 2015/9 ten onrechte niet in samenspraak met belangenorganisaties tot stand is gekomen. Uit de uitspraak van de ABRvS van 8 juli 2015 kan een dergelijke verplichting niet worden afgeleid anders dan dat verweerder inzichtelijk moet maken of de vragen die tijdens de gehoren worden gesteld al dan niet in samenspraak met een belangenorganisatie tot stand zijn gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit voldoende inzichtelijk gemaakt.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval WI 2015/9 op correcte wijze heeft toegepast en eisers gestelde homoseksuele geaardheid en de daarmee in verband staande gebeurtenissen ongeloofwaardig heeft mogen achten. Verweerder heeft in het bestreden besluit en het voornemen voldoende inzicht gegeven in de wijze waarop de verschillende thema’s onderling zijn gewogen en hoe de verschillende antwoorden binnen de thema’s zijn gewogen. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn in dit kader gevoerde betoog. Zo heeft verweerder gelet op WI 2015/9 met name gewicht kunnen toekennen aan het feit dat eiser summier heeft verklaard over zijn proces van bewustwording. Eiser heeft immers slechts aangegeven dat dit proces van bewustwording een gevoel is. Op de vraag wat hem het meest in mannen aantrok heeft hij slechts kunnen antwoorden in algemene en oppervlakkige verklaringen als ‘als ik een man zag vond ik hem leuker dan een vrouw’ en ‘ik voel mij veilig en op mijn gemak bij [B] ’. Of sprake is geweest van een proces van bewustwording dan wel een proces van ontdekking van zijn gerichtheid en hoe dat verliep blijft, ondanks gerichte vragen daarover, onduidelijk. Verweerder heeft dit te meer van belang mogen achten gezien de omstandigheid dat homoseksualiteit in Togo niet wordt geaccepteerd. Eisers stelling dat hij niet openlijk uit kon komen voor zijn gevoelens omdat hij dan problemen zou krijgen laat onverlet dat verweerder, zoals ter zitting door verweerder ook is toegelicht, van hem juist ook op dat punt meer inzicht heeft kunnen verlangen omtrent de vraag wat het voor hem betekende homoseksueel te zijn in Togo. Verder heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser, gelet op de omstandigheid dat hij reeds sinds zijn zeventiende jaar bewust stelt te zijn van zijn geaardheid, geen inzicht heeft kunnen verschaffen in de homogemeenschap van Togo. Dat eiser van mening is dat niet duidelijk is of er in Togo belangenorganisaties of uitgaansgelegenheden zijn voor homoseksuelen en aan hem het ontbreken van een verklaring op dit punt niet kan worden tegengeworpen volgt de rechtbank niet. Het is immers aan eiser om inzicht te verschaffen in zijn ervaringen met en kennis van de homogemeenschap in Togo. Het ontbreken van belangenorganisaties voor homoseksuelen in Togo is dan ook juist één van de punten waarover eiser inzicht had kunnen verschaffen. Verweerder heeft verder de gestelde relatie met [B] in redelijkheid ongeloofwaardig mogen achten. In dit verband acht de rechtbank van belang dat verweerder eisers verklaringen over de relatie met [B] als erg algemeen, oppervlakkig en weinig gedetailleerd heeft kunnen aanmerken. Verweerder heeft dan ook kunnen overwegen dat hij er niet in is geslaagd inzicht te geven in zijn gestelde diepere affectie voor zijn vriend. Verweerder heeft voorts bevreemdend kunnen achten dat [B] bij eiser in huis kon slapen zonder dat de familie van eiser hiervan op de hoogte is geraakt. De rechtbank overweegt daarnaast dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen overwegen dat eiser zeer weinig weet over de homogemeenschap in Nederland. De in beroep overgelegde foto’s en de stelling dat hij lid is van een in Nederland gevestigde belangenorganisatie maakt dit niet anders en kan dan ook niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder heeft voorts gewicht kunnen toekennen aan eisers verklaringen over de problemen die hij ten gevolge van zijn gestelde homoseksualiteit in Togo heeft ondervonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze verklaringen ongeloofwaardig kunnen achten, zeker indien deze worden bezien tegen de achtergrond van de intolerantie ten aanzien van homoseksuelen in Togo en door partijen ter zitting toegelichte strafbaarstelling van homoseksueel gerichte handelingen in dat land. Verweerder heeft in dit kader met name eisers verklaringen ten aanzien van de door [A] in een disco genomen foto ongeloofwaardig kunnen achten. Immers valt niet in te zien dat eiser in het openbaar is gaan zoenen met [B] en een zodanig risico neemt in een land waar homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd. Verweerder heeft in redelijkheid mogen overwegen dat eiser vage, summiere en ongerijmde verklaringen heeft afgelegd over het moment waarop zijn tante door [A] op de hoogte is gesteld van zijn homoseksualiteit. Met de enkele verwijzing van eiser naar de zienswijze heeft hij de ongerijmdheid van zijn verklaringen niet weggenomen. Verweerder heeft voorts bevreemdend kunnen achten dat eiser nadien in het huis bij zijn tante heeft verbleven, terwijl eiser juist heeft verklaard dat zijn familie homoseksualiteit niet accepteert.
Nu verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eisers relaas ongeloofwaardig is, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser op grond van de gestelde gebeurtenissen niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Met betrekking tot eisers beroep op artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt bij terugkeer naar Togo een dergelijk risico op schending van dit artikel te lopen. Daartoe acht de rechtbank van belang dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eisers relaas ongeloofwaardig is en evenmin is gebleken dat eiser bij terugkeer naar Togo om enigerlei reden de bijzondere aandacht van de autoriteiten, of groeperingen waartegen de autoriteiten geen bescherming kunnen of willen bieden, heeft te verwachten.
Tot slot heeft eiser betoogd dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Primair is eiser van mening dat verweerder artikel 30b, eerste lid, onder d, van de Vw niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen nu zijn identiteit en nationaliteit geloofwaardig zijn geacht. Subsidiair is eiser van mening dat geen sprake is van kwade trouw bij het niet overleggen van zijn paspoort. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
De rechtbank leidt uit de Memorie van Toelichting bij artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw (Kamerstukken 34088, nr. 3, vergaderjaar 2014-2015, p. 13 en verder) af dat het ontbreken van documenten slechts niet wordt tegengeworpen indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat de documenten onder dwang aan de reisagent zijn gegeven en indien hij op alle andere elementen van de asielaanvraag volledig meewerkt en geloofwaardig is. Wanneer de vreemdeling welbewust handelingen verricht of nalaat die de vaststelling van zijn identiteit bemoeilijken, dan is dit iets dat hem kan en doorgaans zal worden aangerekend. De door eiser aangevoerde omstandigheid dat zijn nationaliteit en identiteit geloofwaardig zijn geacht maakt niet dat verweerder het door eiser afgeven van het paspoort aan de reisagent hem niet heeft mogen aanrekenen. Met het afgeven van zijn paspoort heeft hij immers de vaststelling van zijn nationaliteit en identiteit bemoeilijkt. Gesteld noch gebleken is dat eiser het paspoort onder dwang heeft afgegeven. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag terecht kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw, in samenhang gelezen met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Gegevens de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.A. ter Schure, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.