ECLI:NL:RBDHA:2016:15300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2016
Publicatiedatum
14 december 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2023
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en terugvordering van Anw-uitkering wegens ontbreken gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de beëindiging en terugvordering van een Anw-uitkering. Eiseres had een uitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (Anw) ontvangen, maar deze werd door de Svb beëindigd met terugwerkende kracht, omdat men van mening was dat eiseres samenwoonde met een andere persoon, wat zou leiden tot een gezamenlijke huishouding. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en de heer [persoon] niet voldeden aan de criteria voor een gezamenlijke huishouding, omdat er geen wederzijdse zorg was en de financiële administratie strikt gescheiden was. Eiseres had haar eigen uitgaven en inkomsten en er was geen gezamenlijke bankrekening. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeksgegevens van de Svb onvoldoende waren om te concluderen dat er sprake was van wederzijdse zorg. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de Svb en herstelde de primaire besluiten, waardoor eiseres haar Anw-uitkering terugkreeg. Tevens werd de Svb veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/2023

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 december 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G.M.S. Gomes),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: mr. C.E.B. Haazen).

Procesverloop

Bij besluiten van 14 augustus 2015 (de primaire besluiten) heeft verweerder het recht op uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw) van eiseres met ingang van de maand december 2012 beëindigd en het uitkeringsbedrag van € 39.011,11 over de periode van december 2012 tot en met juli 2015 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 5 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook zijn haar zoon en een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Aan eiseres is in verband met het overlijden op [datum] 1995 van haar echtgenoot een uitkering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW) toegekend. In verband met de inwerkingtreding van de Anw op 1 juli 1996, is de AWW-uitkering van eiseres omgezet in een Anw-uitkering.
1.2
Naar aanleiding van een door eiseres op 15 mei 2015 ingevuld formulier met vragen over haar woonsituatie heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van eiseres. In dat kader hebben de handhavingsmedewerkers van de Afdeling Bijzonder Onderzoek van de Svb (handhavingsmedewerkers) onder meer dossieronderzoek verricht en op 22 juli 2015 een huisbezoek afgelegd op het woonadres van eiseres.
Eiseres en de heer [persoon] , eigenaar van het huis, waren aanwezig en zij hebben tijdens dit huisbezoek een verklaring afgelegd en een formulier gezamenlijke huishouding (checklist) ingevuld. De bevindingen van het onderzoek heeft een van de handhavingsmedewerkers neergelegd in een rapport van 28 juli 2015.
1.3
De onderzoeksresultaten zijn voor verweerder aanleiding geweest om bij de primaire besluiten, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, de Anw-uitkering van eiseres met ingang van 1 december 2012 te beëindigen en de over de periode van 1 december 2012 tot en met 31 juli 2015 onverschuldigd aan eiseres verstrekte Anw-uitkering van haar terug te vorderen tot een bedrag van € 39.011,11. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres vanaf november 2012 een gezamenlijke huishouding voert met de heer [persoon] . Verweerder heeft daarbij in het bijzonder in aanmerking genomen dat eiseres [persoon] na zijn lichte beroerte in november 2012 is gaan helpen en begeleiden en sindsdien is gemachtigd voor zijn bankrekening.
2. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat van een gezamenlijke huishouding tussen haar en [persoon] geen sprake is, nu niet is voldaan aan de daarvoor benodigde twee criteria, hoofdverblijf in dezelfde woning en wederzijdse zorg. Wat betreft de wederzijdse zorg stelt eiseres dat sprake is van een commerciële relatie tussen haar en [persoon] , omdat een deel van zijn woning door eiseres op zuiver commerciële basis wordt gehuurd. Ook meent eiseres dat van een financiële verstrengeling geen sprake is, nu de inkomsten en uitgaven van eiseres en [persoon] strikt gescheiden zijn. Eiseres betaalt zelf haar huur, auto- en telefoonkosten en inboedelverzekering en doet haar eigen boodschappen op eigen kosten. Er is geen gezamenlijke bankrekening. Voor zover sprake is van financiële verstrengeling is deze beperkt tot het uitsluitend delen van de woonlasten en daarmee samenhangende lasten. Ook anderszins wordt niet in elkaars verzorging voorzien omdat eiseres en [persoon] weinig tijd samen doorbrengen en [persoon] meestal in zijn eigen kamer zit. [persoon] is in staat zichzelf te verzorgen en is niet hulpbehoevend. Eiseres en [persoon] ruimen zelf op, maken hun eigen kamers schoon, doen hun eigen was en ondernemen geen gezamenlijke activiteiten. Eiseres wijst op uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP9654 en van 3 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:645.
3. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Anw is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. De vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding dient te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
4. Naar ter zitting door de rechtbank is vastgesteld, is tussen partijen niet meer in geschil dat eiseres in de woning van [persoon] haar hoofdverblijf heeft. Het geschil spitst zich daarom toe op de vraag of voldaan is aan het tweede criterium voor de aanwezigheid van een gezamenlijke huishouding, dat van de wederzijdse zorg. Deze kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien.
Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan. Voor het aannemen van wederzijdse zorg is niet noodzakelijk dat de door ieder van beiden geboden zorg jegens elkaar dezelfde omvang en intensiteit heeft.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de onderzoeksgegevens als vergaard tijdens het handhavingsonderzoek van verweerder onvoldoende grondslag voor de conclusie, dat in de situatie van eiseres sprake is van wederzijdse zorg, leidend tot een gezamenlijke huishouding tussen haar en [persoon] . Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.2
Uit de checklist blijkt dat eiseres sinds 1997 op basis van een huurovereenkomst twee kamers huurt in de woning van [persoon] , waarvoor ze een maandelijkse huurprijs betaalt van € 350,--, inclusief gas, water en licht. Eiseres heeft een eigen inboedel- en zorgverzekering en houdt haar eigen financiële administratie bij, strikt gescheiden van [persoon] . Ieder heeft een eigen auto waarvan de lasten niet worden gedeeld. Eiseres en [persoon] betalen ieder afzonderlijk de boodschappen en er is geen gezamenlijke bankrekening. De rechtbank leidt hieruit af dat eiseres en [persoon] hun inkomsten en uitgaven gescheiden houden en dat de huishoudelijke kosten tussen hen geen verstrengeling laten zien. Weliswaar heeft [persoon] , nadat hij in november 2012 werd getroffen door een lichte beroerte, eiseres gemachtigd voor zijn bankrekening en doet zij wel eens pintransacties voor [persoon] , maar dit is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van financiële verstrengeling. Wat betreft de tussen eiseres en [persoon] overeengekomen huurprijs, die in 1997 ƒ 500,-- bedroeg, omgerekend € 227,--, en inmiddels € 360,-- bedraagt, kan, mede gelet op het feit dat het gaat om een onzelfstandige woonruimte, niet worden geoordeeld dat de grens wordt overschreden van wat in een commerciële relatie gebruikelijk is.
5.3
Ten aanzien van zorg die niet tot uitdrukking komt in financiële verstrengeling stelt de rechtbank aan de hand van de checklist vast dat eiseres de woning schoonmaakt en dat [persoon] zijn eigen woonruimte schoonhoudt. Eiseres heeft aan [persoon] , enige tijd na zijn lichte beroerte in november 2012, enkele hand- en spandiensten op zorggebied verleend, maar daaruit volgt niet dat bij [persoon] sprake is van een (duurzame) zorgbehoefte waarin door eiseres wordt voorzien. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [persoon] ten overstaan van zijn huisarts uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij niet hulpbehoevend is, geen verzorging nodig heeft en nog steeds alles zelf kan doen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van deze door de huisarts op 2 maart 2016 op schrift gestelde verklaring, die van de zijde van eiseres op dit punt is bevestigd.
5.4
De checklist maakt voorts duidelijk dat eiseres voor zichzelf kookt en niet samen met [persoon] de maaltijd gebruikt. Ook brengen zij niet gezamenlijk de avonden door en leggen zij geen gezamenlijke bezoeken af. Eiseres en [persoon] doen beiden boodschappen, eiseres doet soms boodschappen voor [persoon] en zij gaan ook samen naar de markt. De rechtbank constateert dat het (soms) gezamenlijk doen van boodschappen, behalve een incidenteel gezamenlijk bezoek aan een vakantiepark met de kleinkinderen van eiseres en een gezamenlijk diner op verjaardagen, in feite de enige bezigheid is die eiseres samen met [persoon] onderneemt. Onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 27 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3792, beschouwt de rechtbank het (soms) samen doen van boodschappen als een sociale activiteit en niet als een element van wederzijdse zorg.
5.5
Op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden, bezien in onderlinge samenhang, volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt, dat in de woon- en leefsituatie van eiseres en [persoon] vanaf november 2012 een dusdanige kentering heeft plaatsgevonden dat vanaf dat moment van een situatie van wederzijdse zorg zou moeten worden gesproken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de besluitvorming van verweerder berust op een ontoereikende feitelijke grondslag.
6. Het beroep van eiseres is gegrond en het bestreden besluit wordt, als in strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, nu niet valt in te zien dat verweerder zijn standpunt ten aanzien van de periode in geding nog met toereikend aanvullend bewijs kan onderbouwen. Zij zal de primaire besluiten daarom herroepen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten die aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden bepaald op € 992,-- ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,-- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de primaire besluiten en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 992,--, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzitter, mr. F.X. Cozijn en mr. A.E. Dutrieux, leden, in aanwezigheid van F.P. Krijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.