ECLI:NL:CRVB:2015:3792
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- F. Hoogendijk
- M. ter Brugge
- Rechtspraak.nl
Beëindiging bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding met zus en onvoldoende zorgaspecten
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de bijstandsuitkering van appellante, die sinds 1 mei 1996 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven heeft de bijstand per 6 maart 2013 beëindigd, omdat appellante volgens hen een gezamenlijke huishouding voerde met haar zus op een ander adres. Appellante heeft in hoger beroep betwist dat zij op het uitkeringsadres geen hoofdverblijf had en dat er geen sprake was van wederzijdse zorg. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de beëindiging van de bijstand niet op een deugdelijke grondslag berustte. De Raad oordeelde dat er geen gezamenlijke huishouding was, omdat niet voldaan werd aan het criterium van wederzijdse zorg. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak werd vernietigd. De Raad heeft het college opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante, waarbij ook de wijziging in haar woonsituatie per 16 september 2013 in acht genomen moet worden. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.000,40.