ECLI:NL:RBDHA:2016:13415
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. Dam
- L.B.M. Klein Tank
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de Sanctieregeling terrorisme 2007-II op eiser en de gevolgen van bevriezing van tegoeden
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 november 2016, werd de zaak behandeld van een eiser die door de minister van Buitenlandse Zaken was aangewezen als persoon waarop de Sanctieregeling terrorisme 2007-II van toepassing is. Dit besluit, genomen op 7 januari 2015, leidde tot de bevriezing van de tegoeden van eiser. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 16 februari 2016. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 29 september 2016 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en twee andere personen.
De rechtbank overwoog dat de minister, in overeenstemming met de ministers van Financiën en Veiligheid en Justitie, terecht had besloten om eiser aan te wijzen onder de Sanctieregeling. De rechtbank stelde vast dat de aanwijzing van eiser als persoon die betrokken is bij terroristische activiteiten voldoende was gemotiveerd, onder verwijzing naar eerdere strafrechtelijke veroordelingen van eiser voor opruiing en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat de bevriezing van de tegoeden van eiser gerechtvaardigd was, gezien de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Resolutie 1373 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.
Eiser voerde aan dat de minister in strijd met de Sanctiewet had gehandeld, omdat er geen internationale verplichting zou zijn om zijn tegoeden te bevriezen. De rechtbank verwierp dit argument en concludeerde dat de bevriezingsmaatregel niet alleen wettelijk was voorzien, maar ook noodzakelijk om terroristische activiteiten te bestrijden. De rechtbank oordeelde dat de inmenging in de rechten van eiser gerechtvaardigd was en dat de minister voldoende ruimte had om te beoordelen of eiser tot de kring van personen behoorde die onder de resolutie viel. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de minister.